Herdenking van de 61ste sterfdag van
Hermann Ludwig Blankenburg
De aandrang bij vrouwen om in de lentetijd de bezem weer eens stevig door het huis te halen en alle oude rommel, die zich door de tijd verzameld heeft, de deur uit te doen, is ook bij ons thuis geen vreemd verschijnsel. Ook voor mij sloeg het noodlot toe, toen mijn vrouw mij zeer indringend opdroeg, om eindelijk eens orde te brengen in de chaos op mijn bureau en al het onnodige papier naar de prullenmand te verwijzen. Met een stevige portie tegenzin begon ik aan een arbeid, die schier onmogelijk leek. Mij door de hoeveelheid brieven, rekeningen, krantenknipsels en overige papierkraam heen werkend, viel mijn oog op een krantenbericht van 25 november 2010, dat schijnbaar vergeten op mijn bureau was blijven liggen. Het artikel met als kop “Ein Vierteljahrhundert für den Märschenkönig” ging over een verzamelaar van aandenken aan de componist Hermann Ludwig Blankenburg, die op 14 november 1876 in Thamsbrück (Thüringen) ter wereld gekomen was. Mijn interesse was gewekt en ik ging op zoek om meer te weten te komen over Blankenburg, die meer dan 1200 composities op zijn naam heeft staan en zijn leven aan de marsmuziek heeft gewijd.
Dat Hermann Ludwig Blankenburg een carrière in de muziek zou opbouwen, lag aanvankelijk niet voor de hand. Zijn vader was schaapsherder en had zich gewenst dat zijn zoon de kudde zou overnemen. Het liep anders. Hermann Blankenburg, die al vroeg belangstelling voor de muziek toonde, speelde verdienstelijk dwarsfluit en richtte in zijn schooltijd een tamboers- en pijperskorps op. Daarmede waren de eerste stappen gezet voor een loopbaan in de muziek. Zijn vader, die ingezien had, dat de jonge Blankenburg zich meer tot de muziek aangetrokken voelde, dan tot de schapen, gaf uiteindelijk toestemming dat zijn 18 jarige zoon zich zou aanmelden als leerling muzikant bij het Feldartilerie-Regiment Nr. 6 in Breslau. Omdat hij zijn muzikale vleugels verder wilde uitslaan, nam zijn militaire loopbaan al na twee jaar een einde. Zelf schreef Blankenburg over zijn beslissing: “De muzikale uitdaging, die door de militaire muziek aan mij gesteld werden, gaven mij geen bevrediging. Daarom nam ik na twee jaar diensttijd vrijwillig ontslag en werd lid van het stedelijke orkest van Barmen-Elberfeld.”
Afgezien van enkele composities uit zijn jeugd, was de eerste grote mars, ´Deutschlands Fürsten´, die Blankenburg rond 1903 gecomponeerd had, al direct een doorslaggevend succes. Op aandrang van enkele bekenden uit de muziekwereld stuurde Blankenburg zijn mars `Deutschlands Fürsten´ in ter beoordeling tijdens een door de uitgever Hawkes & Son te Londen uitgeschreven internationale wedstrijd voor marsmuziek. Van de meer dan 500 inzendingen won de mars van Blakenburg in 1906 de eerste prijs. De ´Deutsche Militär-Musiker-Zeitung´ Nr. 50 van 12 december 1931 herdenkt die overwinning van de mars van Blankenburg en blast de loftrompet met de volgende tekst: “In het jaar 1906, dus precies 25 jaar geleden, heeft de componist H.L.Blankenburg zijn eerste mars geschreven en is inmiddels tot de grootste en bekendste componist van marsen uitgegroeid, wiens onvermoeibare scheppingsdrang aangetoond wordt door de 1028 marsen, die uit zijn pen gevloeid zijn.
Blankenburg heeft er verstandig aan gedaan door bij zijn muzikale werken trouw te blijven aan de stijl, die hem het beste ligt en uitsluitend marsen geschreven. Die muziekvorm heeft hij veredeld en verder ontwikkeld en op een bewonderendswaardig hoog peil gebracht; vergelijkbaar met de Amerikaanse componist Sousa.”
Dat de gelauwerde mars van Blankenburg ook internationaal aangeslagen is, wordt onder meer onderstreept door het feit dat de mars traditiegetrouw gespeeld wordt tijdens de aflossing van de wacht bij Buckingham-Palace in Londen. Onder de naam ´Deutschlands Fürsten is de beroemde mars van Blankenburg niet meer bekend. Om politieke reden werd de mars omgedoopt tot ´Abschied der Gladiatoren´, waarmede een verbinding werd gelegd met de mars ´Einzug der Gladiatoren´ die in 1899 door de tsjechische componist Julius Fucik als opus 68 geschreven was.
Nog eenmaal moest Blankenburg het militaire uniform aantrekken. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, in 1914, werd ook hij opgeroepen voor de militaire dienst en ingedeeld bij het Cleveschen Feldartillerie Regiment Nr. 43. Vanwege galstenen werd hij aanvankelijk afgekeurd voor dienst aan het front en als hulp-politieagent in Hagen gestationeerd, doch uiteindelijk – in 1917 – toch nog naar het front gestuurd.
De Eerste Wereldoorlog is voor Blankenburg een vruchtbare periode geweest en heeft hij naar schatting 60 marsen geschreven, waaronder ´Des Kaisers Ruf´ ( later omgedoopt tot ´Frisch voran´). Alhoewel Blankenburg veelvuldig het militaire leven, trouw en vaderland als onderwerp voor de titels voor zijn marsen heeft gekozen , heeft hij zich onthouden van personen te verheerlijken. Een uitzondering vormt de mars ´Der Adler von Lille´ waarmede hij Max Franz Immermann geeerd heeft, die, samen met Oswald Boelcke en Manfred von Richthofen tot de door de geallieerden meest gevreesde jachtvliegers behoorden. Max Immermann, die zich de bijnaam van ´Der Adler von Lille´ had verworven, vond op 18 juni 1916 de dood nadat zijn Fokker tijdens een luchtgevecht in tweeen was gebroken.
Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak was Blankenburg te oud om nog voor militaire dienst opgeroepen te worden. Bovendien had hij weinig op met het Nazi-regime en toonde zich afkerig van de anti-semistische hetze. Daarom was een bekende van hem verbaasd toen hij Blankenburg in 1936 in een SA-uniform door Wesel zag lopen. Helemaal vrijwillig was dat niet. Hem was te verstaan gegeven dat, als hij nog verder componeren wilde en zijn marsen uitgevoerd wilde hebben, hij konsekwent moest zijn en dus lid moest worden van de SA. In het boek ´Deutscher Marschkönig, Hermaan Ludwig Blankenburg in seiner Zeit 1876 – 1956´(Verlag Rockstuhl) wordt gesteld: `Het machtsmisbruik door het totalitaire regime, mag de componist niet aangerekend worden, zelfs niet al was hij door dat regime besmet.´ Anders dan tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn er uit de periode van de Tweede Wereldoorlog geen composities van zijn hand bekend,
Helaas zijn veel van de composities van Blankenburg aan het einde van de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan nadat zijn huis op 16 februari 1945 deels gebombardeerd was en vervolgens – na de overgave van Wesel – geplunderd is door geallieerde soldaten en vrijgelaten dwangarbeiders, die alles wat zich in het huis van Blankenburg bevond, vernield hebben. In het begin van de vijftiger jaren heeft een Britse commissie besloten om Blankenburg alsnog een vergoeding toe te kennen van 3.000 DM voor niet genoten tractement. Daarbij werd overwogen dat wij (als soldaten) allen op de noten van Blankenburg gemarcheerd hebben, maar dat de muziek niets met de oorlog uit te staan heeft. Muziek overleeft alle oorlogen.
Het laatste werk van Blankenburg, de ´Halderner Festmarsch´werd tijdens de eerste opvoering op 3 oktober 1949 door de toen 73-jarige componist zelf gedirigeerd.
Het is vooral aan Willibald Gatzke, de uitgever van de muziek van Blankenburg, te danken, dat toch nog 400 van de circa 1200 composities, alsmede de correspondentie tussen de componist en zijn uitgever bewaard zijn gebleven en zich thans voor een belangrijk deel in het stadsarchief van de stad Wesel bevinden; de stad waar Blankenburg sinds de Eerste Wereldoorlog tot zijn dood op 15 mei 1956 – met een kleine onderbreking van 1945 tot 1949 – gewoond heeft.
George Reuchlin
15 mei 2017
