Home » Calvinisme in Nederland

Calvinisme in Nederland

Rond het midden van de 16e eeuw bereikte verschillende protestante geloofsrichtingen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden, die toen nog door de Spaanse koning Phillips II geregeerd werden. Phillipp was een felle tegenstander van het opkomende protestantisme om het even of het om Lutheranen, Calvinisten of aanhangers van Zwingli ging. Voor hem waren het allemaal ketters, wiens bezittingen in beslag genomen moesten worden en – indien de protestant denkenden  niet terug wilde keren tot de kerk van Rome – zijn leven op de brandstapel moest beeindigen.Toch  verbreidde het nieuwe geloof van Martin Luther en vooral de leer van  Jean Calvin zich als een veenbrand sluipend steeds verder door de Nederlanden.

Dat de leer van Calvin meer bij de Nederlandse bevolking aansloeg dan de leer van Luther had veel te maken met de opvatting van Luther dat men de overheid diende te gehoorzamen omdat Christus door dat gezag regeert. Luther stond echter passief verzet toe indien de overheid haar wereldse taken zou overschrijden en zich in het geestelijke rijk zou willen mengen.  Calvin stond op het standpunt dat alle staatsvormen door God gegeven zijn.  De onderdanen dienden gehoorzaam aan het gezag te zijn ook indien het gezag de wet zou overtreden. Verzet kwam wel aan de lagere overheden toe omdat die lagere overheden door het volk (in die tijd de bourgoisie) gekozen was. Indien dus een koning overgaat tot geloofsvervolging, dan mag een stadhouder voorgaan in een opstand tegen het koninklijk gezag. Daarmede was de leer van Calvin koren op de molen voor alle protestanten, die zich in de uitoefening van hun geloof bedreigd voelden door de rigide maatregelen van de katholieke koning Phillipp II.

Bij een studie over de verbreiding van het Calvinisme dient men zich te realiseren dat de in 1509 in Frankrijk geboren Jean Calvin aanvankelijk voorbestemd was om priester te worden, maar op aanwijzing van zijn vader, die wegens een conflict met het bisdom in een beperkte kerkelijke ban gedaan was, rechten en humaniora was gaan studeren. Later volgden studies in het Hebreeuws, Grieks en Latijn. Gegrepen door de leer van Luther ontwikkelde Calvin zich tot een vooraanstaand theoloog, die weinig mededogen had met andersdenkenden. Wie het met Calvin op geloofszaken aan de stok kreeg, had slechte kaarten. Dat heeft de arts en theoloog Michael Servetus moeten ondervinden, die op voorspraak van Calvin tot de brandstapel werd veroordeeld. Ook stierven er door toedoen van Calvin  – met een beroep op de Bijbeltekst Exodus 22 vers 17 – (Een tovenares mag niet in leven blijven.) tussen 1542 en 1546 38 burgers op de brandstapel, die  als heksen waren gebrandmerkt.

Sebastiaan Matte

Bij de verbreiding van het Calvinisme in de Nederlanden, ontkomt men niet om aandacht te schenken aan Sebastiaan Matte. Matte was een hoedenmaker en afkomstig uit de Belgische stad Ieper. Een van zijn eerste hagenpreken hield hij op 26 mei 1566 in Roesbrugge, een klein plaatsje in het Belgische Vlaanderen; dicht bij de grens met dat deel van Vlaanderen dat later door Lodewijk XIV bij Frankrijk werd ingelijfd.  Een maand later, op 21 juni 1566, hield hij voor 8.000 toehoorders een hagenpreek in Hondschote, waarbij hij beschermd werd door bewapende Geuzen. Vanwege zijn protestante preken die vaak een opruiend karakter hadden, moest Matte, zijn mede-prediker Pieter Loyssone en vele volgelingen naar Engeland vluchten en in ballingschap gaan. In het kustplaatje Sandwich vormden zich een vluchtelingengemeenschap van ‘Ketters’ uit het Vlaamse Westerkwartier. Ook in Londen kwamen vanwege hun godsdienstige overtuiging gevluchte Nederlanders samen in een gemeente  De ballingschap van Matte heeft niet lang geduurd want op 1 augustus 1566 lande hij in Calais. Aan het hoofd van een groep van  2.000 gewapende mannen trok hij naar Veurne. Te Steenvoorde hield hij op 10 augustus 1566 een hagenpreek waar zijn gehoor 2.000 mensen telde. Na de preek drongen een twintigtal opstandelingen onder leiding van Jacques de Buysere het Sint-Laurentiusklooster binnen. Op deze dag werd er voor het eerst vandalisme gepleegd en wordt deze dag historisch gezien als het officiele begin van de Beeldenstorm.



Petrus Datheen (ca. 1531 – 1588)

Het Calvinisme werd in die zelfde tijd in Vlaanderen beinvloedt door de in 1531 in het Vlaamse Kassel geboren Petrus Datheen. Datheen bracht zijn jeugd door in het in Ieper gevestigde Karmelietenklooster om aldaar opgeleid te worden tot priester. Nadat hij echter getuige was dat een negentienjarige jongen vanwege zijn geloof door de katholieke inquisitie op beschuldiging van ketterij ter dood veroordeeld was en werd verbrand, zocht Datheen toenadering tot het Calvinisme. Gelijk de hagenprediker Sebastiaan Matte, moest eerder ook Petrus Datheen vanwege de vervolging van de protestanten in de Nederlanden vluchten naar Engeland. In Londen sloot hij zich aan bij de Nederlandse protestante gemeente in ballingschap en maakte kennis met de uit Polen afkomstige hervormer Johannes a Lasco, die in september 1549 op verzoek van  de Anglicaanse aartsbisschop van Canterburry, Thomas Cranmer naar Londen was gekomen om aldaar de protestante vluchtelingen gemeenschap te leiden. Tijdens zijn verblijf in Londen schreef Johannes a Lasco een gemeenteorden, een catechismus en nam deel aan de hervorming van de kerk in Engeland

Nadat de katholieke Mary Stuart in 1553 in Engeland aan de regering kwam en wilde dat het Rooms-katholieke geloof weer tot staatsgodsdienst verklaard zou worden, werden de inmiddels verkregen voorrechten voor de gevluchte protestanten weer ingetrokken. De Nederlandse  protestanten moesten rap hun biezen pakken om het wrede lot te ontlopen dat meer dan 300 protestante inwoners van Engeland getroffen had. Met zijn gemeente vluchtten A Lasco en Datheen eerst naar Denemarken. De Deense overheid verbood echter de gevluchtte calvinisten  om op hun eigen wijze het avondmaal te vieren en dus vertrok de gemeente weer uit Denemarken. Na een Odysee langs verscheidene havensteden aan de Oostzee vonden de Nederlandse protestanten uiteindelijk in het in Oost-Friesland gelegen Emden, een bolwerk van het calvinistische protestantisme in Noord Duitsland, een nieuwe haven. In 1558 kwam Elisabeth I in Engeland aan de regering en waren geloofsvervolgden weer welkom in Engeland.

Na omzwervingen door Duitsland werd Datheen in 1578 voorzitter van de Synode van Dordrecht en was van 1578 tot 1584 stadspredikant in het radicaal calvinistische Gent. Door zijn intolerante en radicale houding kreeg Datheen onenigheid met de meer tolerante  stadhouder Willem van Oranje. Anders dan de stadhouder was Datheen van mening dat de overheid partij moest kiezen voor de Ware Godsdienst en dat dienten gevolge een protestante overheid geen Rooms-katholieke kerken zou moeten tolereren.

Pertus Datheen werd vooral bekend door zijn in Frankenthal in het Nederlands gemaakte vertalingen van de Heidelberger Catechismus en berijming van Psalmen. De Psalmen van Datheen werden reeds bij de grote hagenpreek op 23 juli 1566 bij Gent gezongen en verwierven sindsdien een snel groeiende populariteit. In 1773 werd bij de meeste Calvinistische gemeenten een nieuwe berijming ingevoerd, maar in een aantal – voornamelijk in Zeeland gevestigde – gemeenten wordt nog de berijming van Datheen gehandhaafd

Johannes a Lasco (1499 – 1560)

De reeds eerder genoemde Johannes a Lasco stamde uit een oud Pools adelijkgeslacht van regenten en diplomaten. Zijn oom Jan a Lasco werd in 1503 aangesteld als kanselier van de koning van Polen. In 1510 volgde zijn benoeming tot aartsbisschop van Gnesen en was hij in die functie primaat van Polen. Deze oom heeft Johannes en zijn oudere broer Hieronymus  bij hun studie krachtig ondersteund en hen zelfs mee naar Rome genomen toen hij als deelnemer aan het vijfde Latheraanse Concilie (1512 – 1517) naar de heilige stad was gereisd. Op dit vijfde Latheraanse Concilie werd tot de door het protestantisme geprovoceerde hoognodige hervormingen binnen de Rooms- katholieke kerk besloten en naar een oplossing gezocht voor de conflictueuze verhoudingen tussen bisschoppen en de kloosterorden.

Samen met zijn broers Hieronymus en Stanislaw reisde Johannes a Lasco in 1524 als diplomaat naar de Franse koning en bezocht Blois en Parijs. Onderweg maakte hij in Basel kennis met Erasmus van Rotterdam. Op de terugweg van Parijs bezocht A Lasco in Basel opnieuw Erasmus. Johannes a Lasco verbleef langere tijd bij Erasmus in huis en werd een van zijn meest gewaardeerde leerlingen. Na zijn terugkeer in Polen werd A Lasco een overtuigde pleibezorger van de opvattingen van Erasmus, die zich  als een zeer  kritische priester had getoond  ten opzichte van bepaalde praktijken binnen de katholieke kerk, maar desondanks Rome trouw was gebleven. Ook ontmoette Johannes a Lasco Philipp Melanchton tijdens zijn verblijf in april 1537 in Leipzig.  Op zijn doorreis maakte A Lasco in Frankfurt a.M. kennis met Albert Ritzaeus Hardenberg, die een leerling van Melanchton was. Samen reisden zij via Mainz naar het Belgische Leuven, waar Hardenberg theologie doceerde.  Melanchton was tot de leer van Luther overgegaan, maar was in zijn theologisch denken sterk beinvloed door de tolerante opvattingen van zijn oom en leermeester, de jurist en humanist, Johannes Reuchlin en van de theoloog Desiderius Erasmus.

Begin 1540 trouwde Johannes a Lasco ver beneden zijn stand met de uit Vlaanderen afkomstige Barbara. Niet alleen deze morchanatische verbintenis  (matrimonium ad morganaticam) werd binnen zijn familie en standsgelijken slecht ontvangen, maar ook het feit dat A Lasco als eerste priester in Polen zijn celibaatsgelofte gebroken had, deed hem aan vervolging blootstaan. Om aan de dreigende inquisitie te ontkomen vluchtte A Lasco naar Oost Friesland. Doordat Graaf Edzard I zich in godsdienstzaken neutraal opgesteld had, kon Oost Friesland in die tijd tot een vrijhaven voor verschillende kerkelijke stromingen worden. Naast de oorspronkelijke gelovigen Rooms-katholieken, had Georg Aportanus (1495 – 1539) in 1524 in Emden een Lutherse gemeenschap gevormd en Melchior Hofmann in 1533 een doopsgezinde gemeente, als een radicale afsplitsing van het protestantisme van Luther. Naast de grotere kerkgemeenschappen    bood Emden ook onderdak aan een kleinere Franse gereformeerde gemeenschap voor vluchtelingen uit Wallonie alsmede – voor kortere tijd – een Engelse gereformeerde gemeenschap voor proteatanten die gevlucht waren voor de katholieke koningin Maria Tudor.

In december 1542 werd Johannes a Lasco door gravin Anna, de weduwe van graaf Enno II, tot Superintendant  benoemd en schreef in de jaren 1543/44 naar voorbeeld van Calvin een kerkorde. Zijn geloofsopvattingen en kerkelijke werkzaamheden brachten hem in conflict met de Doopsgezinden en schreef o.a. in 1545 zijn ‘Defensio adversus Mennonem Simonis`. Ook streed hij  tegen de Rooms-katholieke monniken, die strikt vast bleven houden aan hun levenswijze zoals zij dat al eeuwen in hun kloosters gewend waren. A Lasco zette zich vol overtuiging in voor de verwijdering van beelden uit de kerken; hetgeen er op duidt dat hij meer de Basler Reformatie (Zwingli) aanhing dan de Wittenberger Reformatie (Luther/Melanchton).

Met vele theologen in Duitsland, Engeland, Zwitserland en Franktijk onderhield Johannes a Lasco contacten, waardoor zijn geestelijk theologische blik verbreed werd en zijn houding ten opzichte van andere kerkgemeenschappen toleranter. Zo had hij contact met Jean Calvin, Heinrich Bullinger, Martin Bucer, Philipp Melanchton, Johannes Brenz en Thomas Canmer. In het midden van de 16e eeuw verlieten meer en meer katholieken Emden. Op aanwijzing van Johannes a Lasco werden in 1557 de laatste Franciskaner monniken uit het klooster Faldern verdreven en de gebouwen overgedragen aan de Gereformeerde Nederdeutsche Gemeinde.



Albert Rizaeus Hardenberg (ca. 1510 – 1574)

Albert stamde – naar zijn eigen visie – uit een aanzienlijke familie, die onder anderen verwand zou zijn met Adriaan van Utrecht, de latere paus Hadrianus VI. Zijn ouders waren echter buiten hun schuld tot armoede vervallen. Om de jonge Albert de mogelijkheid te scheppen om een goede opleiding te volgen werd hij op 7-jarige leeftijd overgedragen aan de in Groningen gevestigde orde ‘Broeders van het gemene leven’. Bij die orde nam Goswijn van Halen in de humanistische geest van diens leermeesters, Wessel Gansfort en Erasmus van Rotterdam de opleiding van de veelbelovende jonge Albert op zich. Zijn verdere opleiding volgde Albert bij de Cistercienserorde in het St. Bernardinusklooster in Aduard bij Groningen, waar Johannes Rekamp, met wie Albert verwant was, abt was. In 1527 trad Albert, die zich naar zijn geboorteplaats ‘Hardenberg’  liet noemen, als monnik tot de kloosterorde toe. Omdat Albert voorbestemd leek om later de abt van het St. Bernardinusklooster op te volgen, werd hij in 1530 naar de in 1425 opgerichte universiteit van Leuven gezonden. In 1518 was bij die universiteit op instigatie en onder leiding van Erasmus het ‘Collegium Trilingue’ in het leven geroepen, waar Grieks, Latijn en Hebreeuws gedoceerd werd en antieke geschriften in hun oorsprenkelijke tekst bestudeerd konden worden. Reeds tijdens zijn theologische studie werd de belangstelling van Hardenberg gewekt voor het protestante gedachtengoed. De preken, die hij na het behalen van zijn baccelaureaat hield, ademden een steeds vrijere geest uit, hetgeen zeer tot misnoegen van zijn professoren was, die Hardenberg op het rechte pad van Rome wilden doen terugkeren. Na een verblijf van 8 jaar in Leuven vertrok Hardenberg naar Frankfurt om vandaar door te reizen naar Italie. Vanwege een ziekte moest hij zijn reis afbreken en verbleef enige tijd in Mainz, waar hij zijn doctorstitel verkreeg.

Reeds in Frankfurt had Hardenberg kennis gemaakt met de Poolse theoloog, Johannes a Lasco met wie hij bevriend raakte. De beide theologen reisde samen via Mainz naar Leuven. Sommige bronnen vermelden dat de vriendschap tussen A Lasco en Hardenberg zo hecht was, dat Hardenberg het huwelijk tussen Johannes a Lasco en de Vlaamse Barbara ingezegend zou hebben. In Leuven zette Hardenberg zijn werkzaamheden als prediker en docent voort. Vanwegen zijn groot talent om zijn toehoorders te boeien, had Hardenberg met zijn vrijzinnige toespraken en preken een groot schare van aanhangers om zich verzameld, maar was tevens in het vizier geraakt van de inquisitie. Duizende burgers en studenten konden voorkomen dat Hardenberg naar Brussel gebracht zou worden om daar voor zijn rechters te verschijnen. Het proces in Leuven liep tegen verwachting gunstig voor Hardenberg af. Hij werd weliswaar schuldig bevonden niet de rechte leer verkondigd te hebben, maar zijn straf bestond daaruit dat zijn boeken verbrand werden, hij de proceskosten moest betalen en uit de stad werd verbannen.  Hardenberg ging terug naar Aduard en Johannes a Lasco, die na zijn huwelijk eveneens uit Leuven moest vertrekken, vestigde zich in het niet ver van Aduard  gelegen, Emden. In 1543 verliet Hardenberg het klooster in Aduard, legde zijn monnikspij af en voelde zich vrij om als theoloog zijn eigen weg te vervolgen.

Op uitnodiging van Philipp Melanchton reisde Hardenberg in 1543 naar Wittenberg om daar een semester te studeren. In Wittenberg volgde hij colleges van Philipp Melanchton, Martin Luther, Paul Eber, Caspar Cruciger de oudere en Georg Major. Het was ook Philipp Melanchton die Hardenberg aanbeval bij de aartsbisschop van Keulen, de keurvorst Hermann von Wied. De aartbisschop had – tegen de zin van het domkapittel, maar met de volle steun van de regerende landsheren – met hulp van Philipp Melanchton en Martin Bucer een aanvang gemaakt om binnen zijn katholieke aartsbisdom hervormingen door te voeren. Voor Hardenberg was de taak weggelegd om de hervormingsplannen van de aartsbisschop bij het domkaptiiel te verdedigen en de leden te overtuigen van de noodzakelijke vernieuwingen binnen de Rooms- katholieke kerk . In 1546 werd de hervormingsgezinde aartsbisschop door Rome in zijn kerkelijke functies geschorst, waarna Von Wied op 25 februari als aartsbisshop terugtrad en Hardenberg zijn taak in Keulen beeindigd zag.

Na enige tijd als veldprediker in het leger van de protestante graaf Christoph von Oldenburg deelgenomen te hebben aan de Schmalkaldische oorlog, waarbij na de slag bij Drakenburg op 23 mei 1547 het Noord-westen van Duitsland voor het protestantisme behouden bleef, was het Graaf von Oldenburg, die Hardenberg aanbood om domprediker in Bremen te worden. Rond deze tijd trad Hardenberg in het huwelijk met de vroegere Begijn Truytje Syssinghe, die uit een voorname Groningse familie stamde. Aanvankelijk waren de verhoudingen tussen de nieuw benoemde dompredikant en de Lutherse predikanten Jakob Probst en Johann Timann alsmede de propsten goed. Na enige tijd ontstonden er geloofsverschillen en ontbrandde er een strijd over de Avondmaalsviering tussen Hardenberg en de lutherse predikanten. Hardenberg hing de avondmaalsleer van Zwingli en Calvin aan waarbij brood en wijn een teken van het lichaam en bloed van Christus zijn. Bij de Lutheranen gaat men er van uit dat bij de viering van het Avondmaal Christus aanwezig is (de Ubiquitaetsleer). De Rooms-katholieken beleven dat bij de viering van het Avondmaal het brood en wijn zich veranderen in het lichaam en bloed van Christus (de Transsubstantiationsleer).

Herhaalde malen had onder anderen zijn vriend Johannes a Lasco getracht om Hardenberg over te halen om naar Emden te komen, maar tevergeefs. Hardenberg bleef in Bremen. In de Avondmaalsstrijd heeft Melanchton zijn vriend Hardenberg gesteund, maar dat was niet voldoende om de weerstand van de Lutherse predikanten, die op een brede ondersteuning  bij de lagere- en midden klasse van de bevolking konden rekenen, te breken. De geschillen liepen zo hoog op, dat hoograngige theologen, de burgemeester van Bremen, koning Christian III van Denemarken en de grotere Hanzesteden hebben geprobeerd te bemiddelen. Tenslotte werd de Kreistag te Braunschweig met de oplossing van het geschil belast. Op 8 februari 1561 werd besloten dat Hardenberg binnen veertien dagen door het Domkapittel ontslagen zou moeten worden. Die smaad heeft Hardenberg echter voorkomen door zelf op 18 februari 1561 zijn ambt neer te leggen .

Zijn beschermheer graaf Christoph von Oldenburg bood Hardenberg na diens vertrek uit Bremen onderdak aan in het klooster Rastede bij Oldenburg. In 1565 was Hardenberg nog enkele jaren predikant in Sengwarden om tenslotte in 1567 eerste predikant in Emden te worden waar hij op 18 mei 1574 overleden is.

Twee stromingen?

Kan op grond van de vier besproken calvinistische theologen stellen dat het vroege Calvinisme in de Nederlanden uit twee stromingen gevoed is? Bij die aanname bestond de eene stroming uit strenge, intollerante en tot geweld bereidzijnde calvinisten; vanuit Vlaanderen geleid door eenzijdig opgeleide predikanten. De andere stroming werd gevormd door meer verdraagzamere calvinisten uit het Oost-Friese Emden; geleid door theologen die eerder reeds een volledige theologische opleiding binnen de Rooms- katholieke kerk hadden afgerond en ook verder in hun godsdienstige vorming kennis hadden gemaakt met  grote hervormers in Duitsland , Frankrijk en Zwitserland zoals Luther, Melanchton, Calvin, Zwingli, Bullinger, Bucer alsmede anderen.

Zo mijn waarneming juist is dat reeds bij aanvang van het calvinisme in de Nederlanden twee stromingen hebben bestaan, dan lijkt het er op dat die twee stromingen ook later nooit  volledig overbrugd zijn.

Reeds de kritiek die Petrus Datheen als stadspredikant van Gent rond 1580 uitoefende op de tolerante houding van Prins Willem van Oranje ten opzichte van de katholieke, duiden op  geschillen die later uitgevochten werden tussen  twee Leidse hoogleraren in de theologie. Het strenge dogmatische calvinisme werd verdedigd door de in het Vlaamse Brugge (bij Gent) geboren Franciscus Gomarus (1563 – 1641). Nadat het gezin Gomarus uit Brugge gevlucht was, groeide Gomarus op in de Pfalz. In Straßburg kwam hij in contact met Johann Sturm, een leerling van Martin Bucer. Zijn oponent was de op 10 oktober 1560 in Oudewater geboren Jacobus Arminius. Nadat de 15 jarige Arminius in 1575 in Utrecht kennis had gemaakt met de in 1546 eveneens in Oudewater geboren Rudolph Snellius, ontvermde Snellius zich over de verweesde Arminius en  reisde met hem naar Marburg om hem verder te laten studeren; een studie die voortgezet werd in Rotterdam en Utrecht. Zowel Snellius als ook Arminius waren volgelingen van de Franse calvinistische filosoof en humanist Petrus Ramus (1515 – 1572).

Het kernpunt van de strijd tussen Gomarus en Arminius was de vraag of God het leven van de mens heeft voorbestemd (de z.g. predestinatieleer) of dat de mens zelfstandig en voor eigen verantwoordelijkheid zijn doen en laten bepaalt. De dogmatische Gomarus geloofde onwrikbaar aan de predestinatie en baseerde zich op Paulus brief aan de Efeziers (1:4–6) waarvan de tekst luidt: “In Christus immers heeft God, voordat de wereld gegrondvest werd, ons vol liefde om voor Hem heilig en zuiver te zijn, en heeft Hij ons naar Zijn wil en verlangen voorbestemd om in Jezus Christus Zijn kinderen te worden,..”

Bij de predestinatie gaat het om de vragen: Hoe verhouden zich de menselijke zonden tot Gods genade en hoe verhouden de (on)vrije wil van de mensen zich tot Gods handelen? Geldt Gods souvereniteit en het primaat van Zijn genade, die niet van het menselijke doen en wil afhankelijk is, of bepaalt de mens zelfstandig zijn verhouding tot God en de rol en betekenis van het geloof in zijn leven? Zij die vanuit het geloof van predestinatie leven zijn overtuigd dat het Gods beschikking is waardoor alle levende wezens voor het eeuwige leven of de dood voorbestemd worden. In de Helvetische Bekentenis van 1566, waaruit de mening van de theoloog en reformator Heinrich Bullinger (1504 – 1575) duidelijk doorklinkt, is vastgelegd: “Obwohl nur Gott weiß, wer die Seinen sind und da und dort  (in der Schrift) die geringe Zahl der Erwählten erwähnt wird, muss man doch für alle das Beste hoffen und darf nicht vorschnell jemand den Verworfenen beizählen.“

De geschilpunten waarbij als centrale twistappel de predestinatie in het brandpunt stond, werden in 1618/1619 openlijk uitgevochten tijdens de Synode van Dordrecht. Als twee theologische kemphanen stonden tijdens deze Synode van Dordrecht twee Leidse hoogleraren in de Godsgeleerdheid tegenover elkaar. De leer van Armenius (de vrije wilsbeschikking en geloofskeuze) werd na diens dood in 1609 verdedigd door Simon Episcopius (1583 – 1643), gesteund door Eduard Poppius en de hofpredikant Johannes Uyttenbogaert.

Franciscus Gomarus was het boegbeeld van de dogmatische calvinisten, die aan de predestinatie geloven. Aangezien de Gomaristen tijdens de Synode van Dordrecht in de meerderheid waren, kreeg de bijeenkomst gaandeweg meer het karakter van een kruisverhoor waarbij de aanhangers van Arminius in de verdediging gedrongen werden. Dat de Synode van Dordrecht op een veroordeling van de aanhangers van Arminius zou uitlopen was voorspelbaar; ook al omdat er staatsrechterlijke belangen mede een rol speelden. Het oordeel van de Synode luidde dat de 200 predikanten, die de leer van Arminius aanhingen, een verklaring moesten ondertekenen, waarbij zij een preekverbod opgelegd kregen (de acte van stilstand) en verbannen werden. Tenminste 80 predikanten, die volgelingen van Arminius waren, weigerden deze acte van stilstand te ondertekenen en gingen in ballingschap. In 1619 stichtte een groep van 38 Arminius gezinde predikanten in ballingschap, onder leiding van Johannes Uyttenbogaert , in Antwerpen De Remonstrantse Broederschap. Deze Remonstrantse Broederschap was aanvankelijk geen eigen kerkgemeenschap omdat de hoop van de Remonstranten daarop gericht was , dat er een reparatie van grieven mogelijk zou zijn en met de calvinisten weer een gemeenschappelijke kerk gevormd zou kunnen worden. Dat streven naar eenheid leeft bij de Remonstranten nog steeds voort, maar de orthodoxe vleugel van de PKN houdt nog steeds de deur angstvallig gesloten.

In een artikel van 13 mei 2019 in het dagblad TROUW onder de kop “Remonstranten en PKN moeten zoeken wat verbindt, niet wat uiteendrijft schrijft de redactie onder anderen: “Zeker op het pad naar eenheid liggen nog een paar lastige hobbels . Het orthodoxe smaldeel van de PKN hecht zeer aan de Dordtse leerregels (zoals besloten tijdens de Synode van Dordrecht in 1619), terwijl het bestaan van dat document voor een deel van de remonstranten een doorn in het oog is. Het overgrote deel van de PKN weet amper dat dat document bestaat; ook op de orthodoxe flank. Bovendien de vrijzinnigheid, die de remonstranten eigen is en die door de orthodoxe PKN-ers wordt gevreesd, bestaat binnen de PKN allang.”

Ondanks alle goede bedoelingen zijn er wel toenaderingen tussen enerzijds die Christenen die  meer breder, toleranter en liberaler in hun geestelijk denken zijn, en anderzijds die christenen die strikt aan de Bijbelteksten vasthouden en menen daarin het enige en ware geloof gevonden te hebben, blijft de uiteindelijke stap naar een breedgevleugelde protestante kerk nog een stap te ver en woedt bij sommigen de strijd voort, die meer dan vierhonderd jaar geleden heeft geleid tot de uitstoting van de aanhangers van Arminius (de Remonstrantse Broederschap).

Mijn persoonlijke naschrift    

Hoezeer die orthodoxe calvinisten, die vandaag de dag nog vasthouden aan hun overtuiging dat zij kunnen bepalen wie het ware geloof in pacht hebben, nog hun stempel willen zetten op het geloof van andere Christenen, heb ik zelf ervaren binnen de Nederlandstalige kerkelijke gemente ‘De Hoeksteen’ in het Spaanse Guardamar del Segura. Ondanks dat ‘De Hoeksteen’ opgericht is als een interkerkelijke gemeente, wordt – met uitzondering van de Baptisten – elke verkondiging van een – van het orthodox calvinistische geloofsopvatting afwijkende – mening/overtuiging  geweerd.  Het kerkbestuur bestaat uit calvinisten met een overwegend orthodox dogmatische geloofsopvatting. Ook de kerkorde is geheel afgestemd op de kerkorde van de calvinistische PKN. Ondanks dat de Rooms- katholieke kerk de grootste christelijke kerkgemeenschap is, is er noch in het kerkbestuur, noch in de liturgie, noch bij de keuze van voorgangers ruimte geschapen voor die Christenen die tot de kerk van Rome behoren. Voor kleinere geloofsgemeenschappen zoals de Remonstranten, de Oud-katholieken of de Doopsgezinden is in de interkerkelijke gemeenschap ‘De Hoeksteen’ helemaal geen forum. Is er dan nog sprake van een Interkerkelijke gemeenschap?

Hoe eenzijdig en weinig tolerant het kerkbestuur van ‘De Hoeksteen ‘ ten opzichte van die voorgangers staat, die niet de dogmatisch orthodoxe leer van Calvin verkondigen, blijkt uit een notitie van de orthodox dogmatische praeses begin 2015 “Toch vind ik dat met name  Pim Reinders (Oud-katholiek priester) en Willem van Buuren (emeritus kritisch denkende  PKN-predikant, die het zelfstandig denken stimuleert) niet thuishoren in onze gemeente. Toch denk ik wanneer ik hen onze grondslag laat lezen, zij beiden ja zullen zeggen.

Hoe voorkom je dan in de toekomst dat je niet meer dergelijke predikanten krijgt?”

Daarbij ging de praeses in een ledenvergadering in 2017 zelfs zover dat hij – in strijd met de waarheid – lasterlijk verklaard heeft dat een eertijds dienende liberaler denkende, maar zeer overtuigd gelovige, predikant niet aan Jezus zou geloven. Fake News is niets nieuws!

Zolang er geloofsgemeenschappen bestaan, die geloven dat zij de waarheid in pacht hebben en het exclusieve recht bezitten op het ware geloof, zolang zal er gezocht worden naar wat de kerken verdeeld houdt en blijven de ogen gesloten voor het grote goed van hetgeen ons in het christelijke  geloof zou moeten verbinden. De waarheid zal nooit tijdens ons leven gevonden worden, maar blijft verborgen in het hiernamaals.

George Reuchlin, 12 oktober 2020