Breed hadden zij het niet. Arie dreef op Zuid een winkel, waar gebruikte televisies, pc´s, MP3 spelers en dergelijke electronica te koop werden aangeboden, die hij grotendeels zelf in zijn werkplaats gerepareerd en gerevideerd had. Van een reguliere werkplaats kon nauwelijks gesproken worden. Voor het repareren van de oude en deels verouderde apparaten was de woonkamer opgeofferd. Waar eerst de eettafel had gestaan, stond nu een werkbank en in plaats van schilderijen, hingen er nijptangen, pincetten en fijnmechanisch gereedschap aan de wand. Zijn vrouw Ien had in de eerste jaren van hun huwelijk nog gemopperd dat beetje bij beetje een groot deel van hun kleine tussenwoning in beslag genomen werd door draden snoeren stekkers en apparaten, maar elke keer had Arie tegengeworpen dat met de reparatie en handel van gebruikte toestellen het dagelijks brood verdiend kon worden. Gegeten werd er in de keuken aan een kleine tafel met plastic dekblad, waar niet meer dan drie stoelen aangeschoven konden worden. Verder restte er voor de gemeenschappelijke bewoning alleen nog een slaapkamer en een ingebouwde doucheruimte met wc.
De inkomsten uit de verkoop van door Arie weer bruikbaar gemaakte apparaten en toestellen was mager en wisselvallig. Daarom had Ien voor drie dagen in de week een baantje aangenomen bij de slager, die om de hoek woonde. Als het druk was in de slagerij hielp zij mee in het bedienen van de klanten. Op andere momenten hield zij de ruimten achter de winkel en de koelcel schoon.
Met het ouder worden was de gezondheid van de beide echtlieden er niet beter op geworden. Als jongeman had Arie nog bij ´De Sperwerhorst´ korfbal gespeeld en uitgeblonken als een van de trefzekerste aanvallers. Daar had hij Ien leren kennen die in het tweede team van ´De Sperwerhorst´speelde. Nu kort voor hun AOW-leeftijd, had het ouder worden zijn tol geeist en was van hun vroegere sportieve uiterlijk jammerlijk weinig overgebleven. Zij waren mensen op leeftijd geworden met groeven en rimpels in het gezicht bij wie de verslappende huid en het verdwijnen van spieren verantwoordelijk waren dat de eens zo strakke buik zich vervormd had tot een wat vormloos hangend onderlijf.
Al enige maanden had Ien het gevoel dat zij steeds minder aankon. Ze hoestte veel en was ook kortademig geworden. Bovendien had ze rugklachten en moest bij haar gang naar de slagerij een paar keer blijven stilstaan, voordat zij verder kon. Arie had er al een paar keer bij haar op aan gedrongen zich door een dokter te laten onderzoeken, maar Ien had steeds geantwoord dat haar klachten vanzelf wel zouden verdwijnen. Als de rugklachten te hevig werden, dan slikte zij een pijnstiller en bleef zonder te klagen doorwerken. Op een koude december dag – de dag voor Kerstmis – ging het echter mis. De vorst was plotsdeling ingevallen, waardoor de straten, die nat waren van de regen, die de vorige dagen nog rijkelijk uit de hemel gevallen was, op sommige plaatsen spek glad waren. De wind was guur en donkere wolken hingen loodzwaar boven de stad. Als men niet naar buiten hoefde, bleven de mensen liever thuis in plaats van de straat op te gaan. Als het dan toch werkelijk moest dan slechts in een warme gepolsterde jack, een shawl strak om de hals gebonden en een muts met oorwarmers op het hoofd.
Diep in haar wintermantel gedoken en een wollen zelf gebreide shawl om de hals en oren was Ien op weg naar de slagerij toen het noodlot toesloeg. Of zij even niet opgelet had, of dat het domme pech was, herinnerde zij zelf later niet meer, maar op eens lag zij op de straat. Zij had eerst nog geprobeerd om op te staan maar haar rechter been weigerde steun te geven. Langzaam ontwikkelde zich een doffe pijn, die – telkens als zij opnieuw probeerde te staan – overging in een fel stekend gevoel. Al gauw verzamelden zich wat mensen om Ien. Geschokt werd er gevraagd of zij zich pijn gedaan had. Er was er zelfs een van de omstanders, die Ien wilde helpen met opstaan, maar dat deed zo veel pijn, dat Ien geholpen moest worden om op een vensterbank weer op adem te komen. Ondersteund door twee hulpvaardige passanten bereikte Ien hinkend de slagerij. Daar werd zij voorzichtig op een stoel gezet, De vrouw van de slager wilde Ien helpen haar schoen van haar rechter voet uit te trekken om de schade in ogenschouw te nemen. Ien schreeuwde het uit van de pijn. Haar been was gezwollen en deed al pijn als je er naar wees. De geschokte slager had inmiddels een dampende kop koffie ingeschonken. Dankbaar maar voorzichtig nam Ien een paar slokken. Haar handen trilden en zij voelde een plotselinge duizeling opkomen. Alles werd zwart voor haar ogen en uit haar krachteloze handen viel het kopje met koffie kletterend op de stenen vloer van de slagerij. Het was duidelijk. Met Ien was meer aan de hand dan uitsluitend een ongelukkige val op straat. Daarom werd besloten om een ambulance te laten komen en Ien naar het ziekenhuis te laten brengen.
Een eerste diagnose van de verplegers van de ambulance was dat Iet waarschijnlijk een gebroken been had en – omdat zij er wel erg bleek uitzag en een verwarde indruk maakte – kreeg zij door hen een zuurstof masker opgezet. Daarbij werd het Zuiderziekenhuis gewaarschuwd dat er een patient in aantocht was, die waarschijnlijk direct geopereerd zou moeten worden.
Toen de slager opbelde was Arie juist bezig een klant te helpen, die zijn televisie gerepareerd wilde hebben. Bovendien had die klant een grote kartonnen doos bij zich, die hij zo lang op de toonbank had gezet met de mededeling dat Arie maar eens moest kijken of hij nog iets van de inhoud kon gebruiken. Na het bericht over de val van Ien aangehoord te hebben, leek het even of Arie door de bliksem getroffen was. Hij werd lijk bleek en moest zich aan de toonbank vasthouden. De klant begreep dat er iets ernstigs aan de hand was en bood aan een andere keer terug te komen. In de haast bij het verlaten van de winkel had Arie de kartonnen doos ongeopend op de toonbank laten staan. Geschrokken als hij was, sloot hij de deur van zijn winkel en spoedde zich naar het Zuiderziekenhuis. Bij de receptie kon een vriendelijke hulpkracht hem niet verder helpen. Ien was bij de receptie niet geregistreerd. Geadviseerd werd om naar de afdeling spoedeisende hulp te gaan, maar ook daar trof hij zijn Ien niet aan. Wel was er een verpleger, die de bezorgde en gespannen Arie, die op van de zenuwen leek, hulp aanbood. Na enig heen en weer bellen, had hij uitgevonden dat Iet een half uur eerder in het ziekenhuis was afgeleverd en reeds op de onderzoekstafel lag. Arie zou pas over een uur of zo bij zijn vrouw toegelaten kunnen worden. Hij zou dus beter zo lang maar weer terug naar huis kunnen gaan; zo luidde het advies. Arie weigerde. Zolang hij zijn vrouw niet gezien en gesproken had, wilde hij het ziekenhuis niet verlaten. Liever wilde hij zo dicht als mogelijk bij de afdeling, waar Ien verder verpleegd zou worden, blijven wachten.
Het wachten leek uren te duren. Op van de zenuwen ijsbeerde Arie door de gang van het ziekenhuis en klampte iedereen met een witte jas aan met de vraag of er al nieuws over Ien was. Na ongeveer een halfuurtje kwam er een arts naar hem toe en vertelde Arie dat een noodoperatie gelukkig niet nodig was gebleken. De breuk in haar been was van dien aard dat het inmiddels van gips voorziene been met rust wel zou genezen. Ernstiger was dat bij het eerste onderzoek gebleken was dat de hartslag van Ien onregelmatig en veel te snel was. Dat duidde op een hartafwijking, die nader onderzocht zou moeten worden. Dat onderzoek zou moeten uitwijzen of een hartoperatie geboden was. Voorlopig moest Ien daarom nog in het ziekenhuis blijven.
Bij het zien van Ien schrok Arie. Nog zwak en wat verward door alle onderzoekingen lag Ien tussen de witte lakens. Zijn eerst nog zo stevige en kordate vrouw, lag als een bleek klein vogeltje in het ziekenhuisbed. Spreken kostte haar nog moeite. Terwijl Arie haar hand liefdevol vasthield probeerde hij haar moed in te praten en te verzekeren dat alles wel weer gauw in orde zou komen. Slechts een flauwe glimlach was haar enige reactie. Bij een tweede bezoek ging het in al een stuk beter. Arie had toiletspullen, een nachtjapon en een kamerjas voor haar meegenomen. Ien vroeg bezorgd of Arie wel voldoende voor zich zelf kon zorgen en begon op te sommen wat er allemaal nog in de koelkast te vinden was. Nu was het Arie zijn beurt om met een glimlach te reageren terwijl hij Ien verzekerde dat hij heel goed voor zich zelf kon zorgen. Ien hoefde zich om hem geen zorgen te maken.
Het was al donker toen Arie aan het einde van de middag weer thuis kwam. Zonder Ien voelde het huis kil en vreemd aan. Alleen de spaarzame verlichting voor het raam van de winkel heette hem welkom. Op de toonbank stond nog steeds de kartonnen doos, die door zijn bezoeker achtergelaten was. Bijna gedachtenloos rommelde hij door de inhoud. Het was voornamelijk oud blikken speelgoed. Stuk voor stuk zette hij de voorwerpen op zijn werkbank. Een oude blikken model van een Borgward met een kapot opwind mechaniekje, een opwind locomotief waarvan een wiel en een buffer ontbraken met een verbogen aandrijf stang en verder wat oud speelgoed, waaronder nog drie autootjes. Alle voorwerpen hadden deuken en krassen en verdere duidelijke sporen van gebruikt kinderspeelgoed. Arie haalde zijn schouders op. Wat moest hij met die spullen. ´Rijp voor de vuilnisbelt´, mompelde hij in zich zelf. Net toen hij al het speelgoed in de doos terug wilde leggen ontdekte hij op de bodem een blikken engeltje. De vleugels waren verbogen en het aandrijfmechaniekje, waardoor in betere tijden de vleugels hadden kunnen bewegen, was kapot. Een asje was verbogen en de veer was gesprongen. Wat Arie bewogen had om het stuk speelgoed nogmaals in de hand te nemen, kon hij later niet verklaren. Hij had het gevoel gehad dat het engeltje hem smekend aangekeken had; maar dat was achteraf gezien natuurlijk onzin. Waarschijnlijk was hij met zijn gedachten nog te veel bij Ien geweest, die eenzaam in het ziekenhuis lag in afwachting wat komen zou. De gedachten dat hij nu alleen Kerstmis zou moeten vieren – zo er al van vieren sprake was – maakte hem neerslachtig en weemoedig. Om zijn negatieve gevoelens te overwinnen besloot hij te proberen of hij het engeltje repareren kon. Dat leek hem een zinvolle bezigheid voor de Kerstavond. Hij zette de radio aan en onder het luisteren naar Kerstmuziek begon hij het kapotte aandrijf mechaniekje uit elkaar te nemen en ontdekte dat er ook nog een radertje ontbrak. Zorgvuldig boog hij eerst het vervormde aandrijfasje weer recht. Maar hoe aan een vervangend radertje te komen was een groter probleem.
Arie besloot om uit al het andere speelgoed de mechaniekjes uit elkaar te nemen in de hoop dat hij daarbij een voor het engeltje passend radertje zou kunnen vinden. Na een paar uur ingespannen werken lag de hele werkbank bezaaid met losse schroefjes, asjes, radertjes en veren. Zijn ogen raakte al vermoeid van het intens turen naar al die miniscuul kleine onderdeeltjes die op zijn werkbank lagen. Zijn geoefende handen leken zich bijna automatisch te bewegen, terwijl zijn gedachten steeds weer naar Ien uitgingen. Zou zij weer beter worden? Zou zij geopereerd moeten worden? Waren de vragen, die door hem heen flitsten. Wie kon hem bij al zijn bezorgdheid en angsten steun geven?
Gelovig was Arie niet. Hij was weliswaar in een streng evangelisch gezin groot gebracht, maar de kerk had hij al op jeugdige leeftijd de rug toegekeerd. Als jongeling kon hij zijn eigen weg wel vinden. Daar had hij geen God voor nodig.
Nu voelde hij zich echter hulpeloos. Even lieten zijn handen de radertjes en asjes liggen en vouwden zich. ´Goede God, geef ons dat Ien weer gezond wordt.´hoorde hij zichzelf smekend mompelen. Hij schrok van zichzelf. Was er dan toch iets van geloof in een God uit zijn jeugd blijven hangen? De vraag bleef hem bezighouden tot hij meende het juiste radertje, alsmede een nog bruikbare veer gevonden te hebben. Zijn volle aandacht ging weer uit naar het engeltje dat uit elkaar genomen op zijn werkbank lag. Heel voorzichtig begon hij het mechaniekje weer in elkaar te zetten en plaatste het terug in het blikken lijfje van het engeltje. Het weer recht buigen van de vleugeltjes was daarna een eenvoudige opgave. Vol verwachting wond Arie het nechaniekje op en tot zijn vreugde keek hij trots naar het engeltje dat sinds lange tijd weer met haar vleugeltjes kon bewegen. Buiten sloeg de kerkklok twaalf slagen. Het was middernacht op Kerstavond.
De volgende morgen ging Arie weer naar het ziekenhuis. Voor zijn vrouw had hij het gerepareerde engeltje meegenomen. Op Kerstmis moest er toch iets naast haar bed staan dat aan thuis en Kerstmis zou herinneren? Het ziekenhuis was een beetje in Kerstsfeer gebracht. In de gangen hingen grote papieren kerstklokken en rendieren uit bordkarton. Op de afdelingen zaten de verplegers en verpleegsters bij elkaar en dronken warme chocolademelk met daarbij een stuk kerstkrans gevuld met amandelspijs. Een enkeling had van thuis een radiootje meegenomen, zodat op de meeste afdelingen ook kerstliederen te horen waren. Op de afdeling waar Ien lag heerste niet alleen een Kerstsfeer, maar vooral opwinding. De arts van de afdeling en de dienstdoende internist waren in druk telefonish overleg met de cardioloog. De reden van alle opwinding was, dat die morgen bij Ien tijdens de metingen van temperatuur, pols en bloeddruk alle waarden normaal waren. Geen van de artsen had er een zinnige verklaring voor dat de patient, die gisteren nog was binnen gebracht met ernstige hartklachten, nu weer volledig gezond – weliswaar met een been in het gips – leek te zijn. Medisch was deze spontane verbetering niet verklaarbaar. Daarom was besloten dat Ien tenminste nog enkele dagen in het ziekenhuis zou moeten blijven opdat gecontroleerd zou kunnen worden of er werkelijk een wonder was gebeurd en het hart van Ien weer normaal functioneerde.
Arie was buiten zich zelf van vreugde toen hij het goede bericht hoorde. Hij omhelsde Ien innig. Ook zij kon maar nauwelijks geloven, dat zij binnen enkele dagen het ziekenhuis zou kunnen verlaten en dat een operatie aan het hart niet nodig was. Zij vertelde Arie dat zij die nacht een vreemde droom had gehad. In haar droom was een blikken speelgoed engeltje uit de hemel gedaald. Dat engeltje had tot haar gezegd: ´Wees niet bevreesd, want zie ik verkondig u grote blijdschap, dat de Redder geboren is.´ Terwijl het engeltje deze woorden gesproken had, had Ien een stralend licht gezien en een koor van engelen gehoord, die het ´Ere zij God´gezongen hadden. Daarna had het blikken engeltje haar hart aangeraakt. Sindsdien was haar benauwdheid en pijn over en voelde zij dat haar krachten weer teruggekomen waren. Arie had zijn vrouw zwijgend aangehoord. Uit zijn jaszak haalde hij een doosje met daarin het door hem gerepareerde engeltje en zette het naast het bed van Ien. Ien keek.. en keek nogmaals, zij keek Arie aan en zei: ´Hoe kan dat. Dat is het engeltje dat mij vannacht genezen heeft.´
George Reuchlin,
Geschreven voor Kerstmis 2016