Waar de uitlopers van de Belgische Ardennen raken aan de Eifel ligt het gebied Hautes Fagnes. Het is een veenachtig hoogvlakte dat aan beide zijden van de Belgisch-Duitse grens een uitgestrekt beschermd natuurgebied vormt met voornamelijk heide, struiken en kleine bospercelen. Op moerasachtige plaatsen tiert het veenpluis met wit wollen kopjes en de veenbes, waarvan de bessen door de omwonenden in de late herfst geplukt worden om in de weken voor Kerstmis op de Weihnachtsmärkte van Monschau en Aachen als delicatesse bij gebraden wild of gans te verkopen.
In het dorpje Bahrweiler aan de rand van de Hautes Fagnes woonde het echtpaar Daurioux met hun twaalfjarige dochter Bernadette.
Op de dag voor Kerstmis had moeder Catharine haar dochtert een lijstje gegeven om bij de kleine ‘Spar’supermarkt in Raeren nog de laatste boodschappen voor het kerstmaal te halen. Daarbij had zij haar dochter op het hart gedrukt om ook langs het kerkhof te gaan en een kerstroos naar het graf van Oma te brengen. Het was van Bahrweiler minder dan een kwartiertje fietsen naar Raeren en als het niet te druk zou zijn in de supermarkt, dan kon Bernadette nog voor de vroeg invallende duisternis weer thuis zijn.
Na in de supermarkt het hele boodschappenlijstje afgewerkt te hebben en een mooie kerstroos voor het graf van oma gekocht te hebben, fietste Bernadette naar het kerkhof achter de Sankt Nikolauskerk aan de Haupstrasse. Oma was afgelopen januari op de besneeuwde straat voor haar huis uitgegleden en had bij de val haar heup en rechter arm gebroken. Na in het ziekenhuis opgenomen geweest te zijn, was zij in een verpleeghuis geplaatst. Daar had Bernadette haar bijna wekelijks bezocht, maar na het uitbreken van de Coronapandemie was het plotseling verboden om het verpleeghuis te bezoeken nadat bij een aantal inwoners een besmetting met het Corona.virus was vastgesteld. Ook de grootmoeder van Bernadette was ziek geworden en na enkele dagen ziekbed gestorven. Bernadette en haar ouders hadden bij de directie van het verpleeghuis gesmeekt en gebeden om oma nog voor haar overlijden te mogen bezoeken om afscheid van haar te kunnen nemen, maar de directie was onverbiddelijk geweest. Er waren vanuit Brussel strenge regels uitgevaardigd waarbij het absoluut verboden was om verpleeg- en verzorgingshuizen, waar gevaar heerste voor besmetting met het Corona-virus, te bezoeken.
Op het kerkhof was het doodstil. Er waaide een koude wind waardoor de in de herfst afgevallen bladeren over de graven rond dwarrelden als voerden zij in stilte een “Dance macabre” over de grafstenen en tussen de zerken uit. Bij het graf van haar grootmoeder aangekomen plaatste Bernadette in gepeins verzonken de Kerstroos op de nog zo nieuw lijkende wit marmeren steen, die het graf afdekte. Haar gedachten gingen terug naar voorgaande jaren, waarbij de familie Daurioux altijd het kerstfeest bij Oma had gevierd. Elk jaar was moeder Catharine aan de piano gaan zitten om de familie te begeleiden bij het zingen van “Es ist ein Ros’ entsprungen”, waarna vader Daurioux uit de bijbel het Kerstverhaal volgens Mattheus had voorgelezen. Aan het einde van elke Kerstviering had Oma steevast haar handtas geopend en uit een kleine gehaakt beursje voorzichtig een spiksplinter nieuw biljet van vijftig euro gepeuterd en dat aan Bernadette gegeven.
Bij deze dierbaar gekoesterde herinneringen was bij Bernadette een traan over haar wang gelopen en had zij zachtjes bij het graf “Es ist ein Ros’ entsprungen” gezongen in de hoop dat Oma het lied in haar graf zou kunnen horen. Bij de laatste strofe voelde zij in de kou plotseling een korte warme windvlaag alsof het een omarming betrof. Was dat werkelijkheid, of was het alleen de gedachte aan haar grootmoeder? Daarover piekerend liep zij nog vol in gedachten verzonken naar de uitgang van het kleine kerkhof. De vele dorre bladeren maakten bij het lopen een licht krakend geluid onder haar voeten, maar vlak bij de uitgang gekomen leek het of zij op iets zachts getrapt had. Zij keek zoekend tussen de bladeren wat het zachte voorwerp wel kon zijn. Tot haar verbazing lag daar een klein gehaakt beursje. “Wat vreemd” mompelde zij in zich zelf, “dat is net zo’ n beursje als Oma altijd in haar tas had.”
Bernadette pakte voorzichtig het beursje op. Iemand moest het zonder te merken wel verloren hebben. Om het beursje weer aan de eigenaar terug te kunnen geven opende zij het om te kijken of er een briefje met een adres in zat. In het beursje was echter geen naam of adres te vinden. Het enige dat in het beursje zat was een spiksplinter nieuw biljet van vijftig euro.