Vreed’ op aarde, ‘t is vervuld
God verzoent der menschen schuld.
Mr. Frederik Karel van Abtswind was een gerespecteerd rechter. Naast zijn drukke werkzaamheden als raadsheer bij het Gerechtshof te Arnhem, was Van Abtswind ook nog vice-voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak en praeses van de kerkenraad in zijn woonplaats in de Achterhoek. Ook was de wat kalende man, die altijd gekleed ging in een onberispelijk grijs driedelig kostuum met stropdas, die er aan herinnerde dat hij veertig jaar geleden zijn militaire dienstplicht had vervuld als reserve-officier bij de Koninklijke Marine, een geziene persoonlijkheid bij de societeit ‘Amicitia’, waar hij zelden ontbrak op de maandelijkse borrel voor advocaten en leden van de rechterlijke macht.
Van Abtswind was getrouwd geweest, maar het huwelijk was al jaren geleden ontbonden. Er was geen sprake geweest van ruzie, maar de echtlieden waren in de loop der jaren uit elkaar gegroeid. Frederik van Abtswind had zich meer en meer in zijn studeerkamer teruggetrokken om zich in juridische lectuur te verdiepen. Zijn vrouw had zich aangesloten bij een kunstkring en daar kennis gemaakt met een journalist, die veel over moderne Russische schilders had gepubliceerd en met wie zij na enige tijd was gaan samenwonen. Haar huwelijk met Van Abtswind was kinderloos gebleven.
De Kerstdagen zou Van Abtswind bij een nongetrouwde zuster in de buurt van Beltrum doorbrengen. Na de laatste zitting van het Gerechtshof in Arnhem, had hij met zijn mede-raadsheren en de griffier in de raadskamer een fles Chassagne-Montrachet 2007 van het huis Latour gedronken. Daarbij had men elkaar goede Kerstdagen gewenst en was Van Abtswind – na iedereen de hand geschud te hebben – in zijn auto gestapt en bij de invallende duisternis in de richting van Beltrum vertrokken.
Het was mistig en er was nachtvorst met mogelijk sneeuwval gemeld. Van Abtswind realiseerde zich dat hij nog steeds op zomerbanden reed, die er al wat duizenden kilometers op hadden zitten.Eigenlijk had hij al weken eerder een afspraak met zijn garage willen maken om de banden te verwisselen en over te stappen op de voor deze tijd van het jaar veiligere winetrbanden. Het was er telkens niet van gekomen en de wisseling van de banden zou moeten wachten tot na Kerstmis.
Nauwelijks had hij de bebouwde kom van Arnhem verlaten, of het begon zachtjes te sneeuwen. Grote vlokken dwarrelden uit de zwaar bewolkte hemel naar beneden en het zicht werd daardoor slechter. Van de natte sneeuw had Van Abtswind op de autosnelweg naar Doetinchem weinig last. De sneeuw bleef niet liggen, maar het opspattende smeltwater van de vrachtauto’s, die hij voorbij reed, ontnamen hem telkens voor enkele seconden het zicht op de weg. Na het verlaten van de snelweg werden de problemen echter groter. Op de binnenwegen was de sneeuw gedeeltelijk als een natte smurrie blijven liggen. Even nadat hij Marienvelde was gepasseerd, sloeg het noodlot toe. De weg was smal en aan weerszijden stonden hoge eiken. Met een veel te hoge snelheid kwam een vrachtauto uit de tegengestelde richting. Hoog spatte het water op en sloeg kletterend tegen de voorruit van de auto van Van Abtswind. Om het gevaarte zonder ongelukken te laten passeren, gaf Van Abtswind een ruk aan het stuur.
De auto kwam in een slip en raakte de berm. Gelukkig kon Van Abtswind nog net een uit de kluiten gewassen eik ontwijken, maar kwam daardoor met de voorwielen in een greppel lans de weg. De chauffeur van de vrachtauto die niets van het gebeurde gemerkt had, denderde verder en al spoedig waren zelfs de achterlichten van de vrachtauto niet meer zichtbaar
Geergerd stapte Van Abtswind uit zijn auto en nam de situatie in ogen schouw. Verder rijden was onmogelijk. Hier was hulp geboden. Een kraanwagen zou uitkomst moeten brengen. Net toen Van Abtswind zijn mobiele telefoon uit zijn mantel wilde halen om de Wegenwacht te bellen, stopte er een kleine bestelauto. Een man met een vriendelijk gezicht draaide het venster omlaag en vroeg de gestrande magistraat of hij hulp kon bieden. Van Abtswind verklaarde dat hij op het punt stond om de Wegenwacht te bellen, maar dat hij voorlopig wel enige tijd in zijn auto zou moeten blijven wachten totdat er hulp zou komen opdagen. De man in de bestelauto keek meewarig naar de ongelukkige Van Abtswind, die kleumend in de sneeuw naast zijn auto stond.
“Stapt u maar bij mij in; ik woon een paar honderd meter terug aan de rand van Marienvelde. Bij mij kunt u met een warme kop koffie weer wat op verhaal komen en wachten tot de Wegenwacht komt. Om zo buiten te blijven staan is ook maar niks,”
De man hield de deur van zijn bestelautootje open waarna Van Abtswind dankbaar in stapte. Aangekomen in het kleine huisje van de eigenaar van het bestelautootje, hielp zijn gastheer de verkleumde Van Abtswind uit zijn mantel en legde die op de centrale verwarming om te drogen. Daarna sloft de man naar het kleine keukentje om koffie te zetten. Ondertussen keek Van Abtswind wat rond. Wat hem opviel was een grote ingelijste foto van een loods met kantoor. Op de voorgrond stond een achttal vrachtauto’s keurig in lijn opgesteld. In de vensterbank stonden een aantal kleine modellen van vrachtauto’s met hetzelfde logo en in dezelfde kleur als de vrachtauto’s op de foto.
Over een dampende kop koffie vroeg Van Abtswind of zijn gastheer, die zich inmiddels als Hendrik bekend had gemaakt, vroeger als trucker had gereden. De man schudde droevig het hoofd en begon te vertellen. Lang geleden was hij een klein transportbedrijf begonnen, dat al spoedig uitgegroeid was tot een bloeiend onderneming dankzij opdrachten van bedrijven in de omgeving. Regelmatig had hij voor het bedrijf Stork in Lichtenvoorde slachtmachines naar Engeland gereden. Ongeveer twintig jaar geleden was plotseling een legertje politieagenten zijn bedrijf binnengevallen. Zij hadden zijn hele bureau overhoop gehaald en hem zonder verdere uitleg in een van de politieauto’s geduwd en afgevoerd naar het politieburo te Groenlo. Daar werd hem door een politie-inspecteur, die als hulpofficier van Justitie dienst deed, verteld dat hij in voorlopige hechtenis was genomen op verdenking dat hij Chinezen in zijn vrachtauto’s naar Engeland gesmokkeld zou hebben.
Inmiddels had de hoofdofficier van Justitie te Zutphen een persbericht doen uitgaan met de mededeling dat een inval was gedaan bij een transportonderneming te Marienvelde en dat de eigenaar, Hendrik P., in voorlopige hechtenis was genomen op verdenking van mensensmokkel. ‘Er waren aanwijzingen dat een internationaal opererende bende achter de transporten van illegalen stak. Er was derhalve sprake van georganiseerde misdaad. Meerdere arrestaties werden niet uitgesloten.’ Aldus het persbericht. De gevolgen voor Hendrik waren rampzalig geweest. De ABN-Amrobank had direct alle kredieten aan zijn bedrijf opgezegd en het betalingsverkeer geblokkeerd. Grote opdrachtgevers, waar onder Stork, waren direct met andere transportondernemingen in zee gegaan. Geld om ijn chauffeurs en het personeel op kantoor te betalen was er niet meer. Kort daarna was een faillisement gevolgd. De curator, die door de rechtbank benoemd was, had al heel snel alle vrachtauto#s ver onder de waarde verkocht aan een expediteur. De rechter-commissaris had die verkoop klakkeloos goedgekeurd. Hij had het niet nodig gevonden om de curator te vragen of er ook gezocht was naar andere geinteresseerden voor de vrachtauto’s. Tenslotte kende hij de curator, met wie hij in het bestuur van de Heerensocieteit zat, al jaren. Hoe Hendrik ook geprobbeerd had om zijn onschuld te bewijzen, niets had geholpen. De vervolgende officier van Justitie was er van overtuigd dat hij een grote vis gevangen had en die zou nu fijn gefileerd opgediend worden op het bordje van de rechters; voorzien van een royale strafeis.
Voor Hendrik, voor wie het voorarrest verlengd was, zag het somber uit. Geld voor een advocaat van zijn keuze had hij niet en de hem toegewezen advocaat was een nietszeggende, kleurloze jurist met een kleine slechtlopende dorpspraktijk in Zelhem.
Pas weken later werd het duidelijk dat er bij het onderzoek in Engeland en in de contacten tussen Scotland Yard en het Nederlands justitiele apparaat, iets was misgegaan. De in Engeland aangehouden vrachtauto, waarin tussen de lading verstopte illegale Chinezen aangetroffen waren, kwam niet uit Marienvelde, maar uit Marienberg.
Zonder een woord van excuus was Hendrik uit het Huis van Bewaring te Zutphen ontslagen. Inmiddels was ook zijn persoonlijk faillisement uitgesproken. Ondanks dat vrienden hem hadden aangeraden om de Staat der Nederlanden aan te spreken en schadevergoeding te eisen vanwege de gemaakte fouten, had zijn curator er weinig brood ingezien om tegen de landsavocaat in het strijdperk te treden.
De curator had tevoren nog kort overleg gepleegd met de rechter-commissaris, maar beiden hadden ingeschat dat er een eindeloos juridisch touwtrekken zou volgen over de vraag of er door Scotland Yard dan wel door het Nederlandse opsporingsaparaat ernstige fouten gemaakt waren.
Zonder geld en zonder vooruitzichten had Hendrik een woningwet woning toegewezen gekregen en had uiteindelijk een bescheiden inkomen weten te verwerven als chauffeur bij een groothandel in auto-onderdelen in Lichtenvoorde.
Van Abtswind had het droeve verhaal van Hendrik zwijgend aangehoord. In gedachten herleefden de herinneringen aan de tijd dat hij als pas benoemde rechter in Zutphen enige jaren de functie van rechter-commissaris had bekleed. Hij wilde wat zeggen, maar juist op dat moment kwam Aaltje, de dochter van Hendrik binnen. Het was een jong meisje van veertien jaar met vlasblond haar en sprekende blauwe ogen. Enthousiast vertelde zij dat die avond op de scholengemeenschap te Lichtenvoorde het Kerstfeest gevierd was. De directeur had eerst een toespraak gehouden, waarbij hij tot slot zijn leerlingen een gezegend Kerstfeest had gewenst. Daarna was het schoolkoor onder leiding van de muziekdocente opgetreden en waren er Kerstliederen gezongen. Aaltje had een mooie heldere stem en mocht daarom als soliste optreden. Op de piano begeleid door de muziekdocente had – zij aan het einde van de bijeenkomst – gezang 25 van Felix Mendelssohn-Bartholdy gezongen. Daarvoor had zij thuis met behulp van de cd ‘ De kerk zingt Kerstmis’ ijverig geoefend om tekst en toon zo goed mogelijk onder de knie te krijgen.
Vader Hendrik had vol trots naar het enthousiaste verhaal van zijn dochter geluisterd. Aan Van Abtswind vertelde hij dat de muziekdocente, die ook zangpaedagogie onderwees aan de muziekschool in Doetinchem, hem had verteld, dat Aaltje een begenadigde stem had en zeer toonvast kon zingen. Daarom was het volgens haar de moeite waard om Aaltje professioneel zangonderricht te laten geven. Met een diepe zucht kon Hendrik slechts droevig vaststellen, dat hij niet genoeg geld had om zanglessen voor Aaltje te betalen.
“Mijnheer u moet eens horen hoe mooi mijn dochter kan zingen.” besloot Hendrik zijn verhaal. Hij wendde zich tot zijn dochter. “Aaltje laat mijnheer eens horen wat jij op school gezongen hebt.” Aaltje plaatste de cd in de speler en begon te zingen. Alsof haar stem rechtstreeks uit de hemel kwam, klonk in de kleine huiskamer:
‘Hoor, de eng’len zingen d’ eer van de nieuw geboren Heer.”
Midden in het derde couplet verstoorde de beltoon van de mobiele telefoon van Van Abtswind het gezang van Aaltje. Het was de Wegenwacht, die aankondigde dat de servicemonteur onderweg was en binnen tien minuten bij de gestrande auto zou aankomen. Hendrik haalde de inmiddels opgedroogde mantel van de verwarming en startte de motor van zijn bestelauto. Nauwelijks bij de auto van Van Abtswind aangekomen, zagen zij al door de sneeuwvlokken de koplichten van de naderende Wegenwacht. Van Abtswind stapte uit en voordat hij zijn weldoener had kunnen bedanken, was Hendrik al weer verder gereden. Het laatste wat Van Abtswind van hem zag, was een breed handgebaar uit het geopende portierraam. Daarna sloot zich het sneeuwgordijn en stond Van Abtswind alleen te wachten op de Wegenwacht.
Enige dagen na Kerstmis werd bij Hendrik een brief bezorgd. Het was een schrijven van een bekende zangpaedagoge uit Lichtenvoorde, waarin medegedeeld werd dat Aaltje uitgenodigd werd om zangles te komen nemen. De kosten voor vde opleiding waren betaald door een man, die anoniem wenste te blijven. Zou het talent van Aaltje zich zo ontwikkelen, dat zij later toegelaten zou kunnen worden tot het conservatorium in Arnhem, dan zouden ook die studiekosten door de anonieme weldoener betaald worden. Met tranen in de ogen lazen en herlazen Aaltje en haar vader de brief. Na de brief opzij gelegd te hebben, sprak vader Hendrik: “Ik geloof dat wij werkelijk de Kerstman op bezoek gehad hebben.”
Meer dan twintig jaar later en ruim na zijn pensionering werd Van Abtswind getroffen door een beroerte. Zijn geest was gelukkig helder gebleven, maar hij was aan de rechterzijde zo ernstig verlamd, dat hij in een verzorgingshuis in Lichtenvoorde opgenomen moest worden. Op de avond voor Kerstmis zou er voor de bewoners en hun verzorgers een Kerstbijeenkomst georganiseerd worden. De gemeenschapszaal was door de verzorgers en vrijwilligers uit de buurt versierd met dennen- en hulsttakken en op de tafeltjes brandden rode kaarsen. Vol trots vertelde de directrice tijdens een korte toespraak bij het avondeten dat de internationaal bekende alt, Aaltje Pierik, enkele Kerstliederen zou komen zingen.
Van Abtswind had aan een tafeltje vlak bij het podium plaatsgenomen. Een enthousiast applaus klonk toen Aaltje en de haar begeleidende pianist de zaal binnenkwamen. Aanvankelijk luisterden de bewoners en de verzorgers in doodse stilte naar de bronzen diepe zangstem van de beroemde alt, maar bij het ‘Stille nacht, heilige nacht…’ was de zaal niet meer te houden en werd er door ieder op zijn eigen wijze uit volle borst meegezongen. Aan het einde van het optreden volgde een enthousiast applaus waaraan geen einde leek te komen. Een enkeling riep: “Encore, encore!”, dat weldra ook uit vele kelen klonk.
Aaltje – met een mooie boeket in de hand, die zij als dank van de directrice had gekregen – boog diep en sprak: “Ik heb nog een toegift voor u. Het is een lied waaraan ik een heel bijzondere herinnering bewaar. Het moet ongeveer twintig jaar geleden zijn geweest, dat op de avond voor Kerstmis een gestrande automobilist door mijn vader in Marienvelde is opgevangen. Omdat het sneeuwde heeft die man bij ons thuis gewacht totdat de Wegenwacht hem weer op weg kon helpen. Ik was juist thuisgekomen van de Kerstviering op school en heb voor de onbekende gast een Kerstlied gezongen. Als opgroeiend meisje had ik maar één grote wens. Ik wou zielsgraag zangeres worden, maar thuis hadden wij geen geld om de opleiding te betalen; dus mijn wens zou wel altijd een droom moeten blijven. Kort na Kerstmis ontving mijn vader een brief. Daarin stond dat mijn gehele opleiding tot zangeres betaald zou worden door een man, die anoniem wenste te blijven. Die avond moet het wel de Kerstman in hoogst eigen persoon geweest zijn, die ons huis bezocht heeft.
Uit dankbaarheid voor het grote cadeau dat ik toen heb gekregen, wil ik tot slot voor u zingen, het lied dat ik op die avond voor onze onbekende gast heb gezongen; in de hoop dat hij het hoort; waar hij zich ook maar mag bevinden.
Na een korte intro van de piano klonk met emotie geladen:
Hoor de eng’len zingen d’ eer
van de nieuw geboren Heer!
Vreed’ op aarde, ’t is vervuld:
God verzoent der mensen schuld.
Mengt u volken in het koor,
dat weerklinkt de hemel door.
Mensen tong en eng’len stem
zingt het kind van Betlehem!
Hoor, de eng’len zingen d’ eer
van de nieuw geboren Heer!