(1873 – 1956)
Muziek in wapenrok
Nu ik sinds eind november naar de Spaanse Costa Blanca verhuisd ben, ben ik mij gaan interesseren voor de militaire muziek van mijn nieuwe woonland. Mijn eerste blik viel op de in onze buurt geboren Bartolomé Pérez Casas, die op 24 januari 1873 in de stad Lorca (provincie Murcia) het levenslicht zag. De ouders van Bartolomé hadden het niet breed en het was aan de hand van zijn grootvader, de guitaarbouwer, Juan Casas, dat de jonge Bartolomé in aanraking kwam met de muziek. Zijn peetoom, Dr. José Maria Casas had in zijn jeugd grote belangstelling voor muziek ontwikkeld en had lange tijd getwijfeld of hij muziek, dan wel medicijnen zou gaan studeren. De keuze was uiteindelijk op de medicijnenstudie gevallen en José Maria Casas was arts geworden. Nadat het ook hem opgevallen was dat de jonge Bartolomé muzikale aanleg had, wilde hij zijn oude liefde voor de muziek in zijn jonge neef doen voortleven. Hij bracht Bartolomé de kennis van houtblaasinstrumenten en de viool bij, wekte zijn belangstelling voor de werken van Beethoven en spoorde hem aan om mee te spelen in het stedelijke harmonieorkest. Het was ook deze oom die er voor zorg droeg dat Bartolomé toegelaten kon worden tot het Koninklijk muziekconservatorium te Madrid, maar Bartolomé verkoos er voor – in plaats van naar Madrid te reizen – zijn verdere muzikale heil te zoeken bij de Banda de Infanteria de Marina de Carthagena, waar hij in 1890 werd aangenomen als requinto-speler. De requinto behoort tot de groep klarinetten, maar is een kwart hoger gestemd dan de sopraan-klarinet. In toonkleur past de requinto daardoor meer bij de hobo’s en de fagotten, dan bij de klarinetten.

Bartolomé wilde echter zijn muzikale vleugels verder uitslaan en nam afscheid van de marine om zijn kennis van de muziek te gaan verbreden. Aanvankelijk volgde hij schriftelijke cursusen in harmonie, zang en compositie om later, in 1893, aan het koninklijk conservatorium te Madrid met succes zijn studie te beeindigen. Nog in dat zelfde jaar verwierf hij de positie van kapelmeester bij het in Carthagena gelegerde Banda de Musica del Regimento de Infanteria “Espana” nr. 48.´waarvan hij twee jaar later tot chef-dirigent werd benoemd. In de tijd dat hij bij dit orkest aangesteld was, vond hij tijd om zich verder te ontwikkelen en te bekwame in de techniek van de houtblazers en het slagwerk. Zijn kennis van de militaire muziek stelde hem in staat om in 1897 glansrijk de selectie te doorstaan voor de functie van dirigent van de roemruchte Banda del Real Cuerpo de Alabarderos (het harmonieorkest van het koninklijke korps der hellebaardiers)., waarvan de wortels teruggaan tot 1707, maar pas in 1875 officieel als Banda del Real del Cuerpo de Alabarderos geregistreerd werd. In 1980 werd de Banda del Real del Cuerpo de Alabarderos tenslotte omgedoopt tot Unidad de Música de la Guardia Real.
Componist, arrangeur en uitvoerend musicus
In de tijd bij dit orkest schreef Bartolomé in opdracht van koning Alfonso XIII in 1908 het arrangement van het muziekstuk dat later onder Generalissimo Franco op 17 juli 1942 per decreet officieel tot volkslied voor alle spanjaarden werd verheven. Het woord ‘volkslied’ is eigenlijk niet juist want voor de Marcha Real Espanola is nooit een officiele tekst vastgesteld; ondanks dat daartoe vele pogingen ondernomen zijn De melodie voor de Marcha Real Espanola was al in 1761 gecomponeerd door Manuel de Espinosa als een Grenadiersmars en was onder koning Carlos III de Borbón (1716 – 1788) de muziek die gespeeld werd bij officiele koninklijke gelegenheden.
Het bleef echter niet bij militaire muziek alleen, want in 1901 kon Bartolomé zijn dirigentschap bij de Banda del Real Cuerpo Real de Alabarderos combineren met het bezetten van de plaats als tweede violist in het orkest van het koninklijk theater te Madrid. Bovendien speelde hij vanaf het eerste optreden in 1904 tot 1907 als tweede altviolist mee in het Orquestra Sinfónica de Madrid. Het initiatief om het Orquestra Sinfónica op te richten was in 1903 ten huize van de violist en componist José del Hierro (1864 – 1933) genomen. Tot de mede oprichters behoorden de beroemde cellist van Pools/Franse oorsprong, Victor Mirecki (1847 – 1921), alsmede de componist en fluitist Miguel Yuste (1870 – 1947). De belangstelling van Bartolomé Pérez Casas bleef echter niet alleen beperkt tot de viool, want in 1906 was hij ook de initietiefnemer tot de oprichting van een blazersensemble voor kamermuziek. Als componist had Bartolomé Pérez Casas reeds in 1902 lauweren geoogst met zijn, “Cuarteto en Re Menor con piano”, een strijkkwartet met pianobegeleiding, dat tijdens een wedstrijd voor kamermuziek een speciale eervolle vermelding kreeg. Bartolomé Pérez Casas werd echter vooral bekend door het aan zijn geboortestreek gewijde muziekstuk “Suite Murciana !A mi tierra!”, waarvoor hij een prijs kreeg tijdens het ‘Opera Concurso Espanola’ dat in 1905 georganiseerd was door de Real Academia de Bellas Artes de San Fernando. De “Suite Murciana !A mi tierra! werd beschouwd als een mijlpaal in de ontwikkeling van de symfonische muziek waarbij Spaanse volksmuziek op sucesvolle wijze verweven is in het orkestrale muziekstuk. Tijdens dat concours werd een eerste prijs toegekend aan de componist Manuel de Falla (1876 – 1946) voor zijn opera”La vida breve”.
Orquestra Filarmónica
Elf jaar lang gaf Bartolomé Pérez Casas leiding aan het beroemde Madrileense militaire orkest totdat hij in 1911 zijn dirigeerstokje neerlegde om de benoeming van professor in de harmonieleer te aanvaarden bij het koninklijk conservatorium in de Spaanse hoofdstad. Het toppunt van zijn carrière als dirigent bereikte Bartolomé Pérez Casas niet als leider van het meeest vooraanstaande militaire orkest van Spanje, maar als mede-oprichter van het Orquestra Filarmónica de Madrid, waarover hij vanaf 1915 dertig jaar lang de leiding zou behouden. Zijn benoeming was niet onomstreden, want – zo vroegen zich zijn tegenstanders zich af – hoe kon een musicus, die zo lang vanuit de militaire muziek gevormd was, een burger symfonieorkest leiden? Mede door de steun die ‘Don Bartolo’ kreeg vanuit de leden van het orkest, die voor een groot deel gerecruteerd waren uit de Banda de Alabarderos, kon hij als onbetwiste leider het dirigentschap op zich nemen. Bij de oprichting van het orkest was als doelstelling gekozen om vooral muziek ten gehore te brengen van nog jonge eigentijdse componisten, zoals de baskische componist en pianist José Maria Usandizaga (1887 – 1915). Eenmaal benoemd zette de nieuwe dirigent zich direct aan het werk en kon na een aantal weken ijverig repeteren met zijn orkest van 94 leden op 18 maart 1915 het openingsconcert dirigeren in het Teatro Price in Madrid; een theater dat in 1853 op initiatief van de Ierse edelman Thomas Price in een ronde vorm was gebouwd en in de volksmond daarom ‘el circo Price’ werd genoemd.
Aandacht voor Spaanse componisten
Zowel het Orquestra Filaharmonica de Madrid, als ook het elf jaar oudere Orquestra Sinfónica de Madrid, hadden zich ten doel gesteld om de muziek van Spaanse bodem te promoten. Daaartoe was ook Bartolomé Pérez Casas in 1937 naar Parijs gereisd om daar samen met de Franse dirigent en componist Roger Désormière (1898 – 1963) op 21 en 22 september in het Théatre des Champs Elysées ‘Deux concerts de musique Espagnole` te geven. Op het programma van het tweede concert stonden onder anderen:
‘La Sinfonia sevillana’ van Joaquin Turina (1882 – 1949),
‘El amor brujos’ van Manuel de Falla (1876 – 1946) en
‘Catalonia’ van Isaac Albéniz (1860 – 1909).
Naast de twee door particulier initiatief opgerichte orkesten werd er toch ook een behoefte gevoeld om tot de oprichting van een nationaal symfonieorkest te komen. Daartoe werd door de Spaanse (republikeinse) overheid op 24 juli 1937 een ministerieel besluit tot de oprichting van het Orquestra Nacional de Conciertas genomen, waarvan – naast het Orquestra Filarmonica – de muzikale leiding in handen van Bartolomé Pérez Casas werd gelegd. Op 8 april van het jaar daarop kon het openingsconcert gegeven worden. Vanwege de Spaanse burgeroorlog kon dit eerste concert echter niet in Madrid georganiseerd worden, maar waren de eerste noten voor het publiek in het Gran Teatro de Liceo te Barcelona te horen. Tijdens deze oorlogstijd gaf het Orquesta Nacional meerdere concerten in het Palau de la Musica voor oorlogsgewonden, veteranen en militairen op verlof. Zo ook op 14 april 1938, de zevende verjaardag van de tweede republiek, waarbij
‘Preludio da la Revoltose’, een werk van Robert Chapi (1851 – 1909),
‘Bolero’, gecomponeerd door Tómas Bretón (1850 – 1923),
‘Intermedios de los Bodas de Louis Alonso’, van de hand van Géronimo Jiménez (1852 – 1923) en
‘Intermedios de Goyescas’ door de Goya bewondernde componist Enrique Granados (1867 – 1916) gespeeld werden.
Erkenning en huldiging
Voor Bartolomé Pérez Casas was na het einde van de burgeroorlog, op 1 april 1939, de tijd aangebroken om wat gas terug te nemen. Op 11 januari 1940 legde hij het ambt van director-presidente van het Orquestra Filarmonica de Madrid om gezondheids- redenen neer, maar bleef tot 1945 als dirigent aan het orkest verbonden. Het Orquestra Nacional dat nog door de republikeinse regering in 1937 gevormd was, maakte aan het einde van de burgeroorlog en de eerste jaren onder het Franco regime zware tijden door, maar werd in 1943 nieuw leven ingeblazen. Daarbij moest gekozen worden wie het nieuw gevormde orkest, waarvan de meeste mucici gerecruteerd waren uit het Orquestra Sinfónica en het Orquestra Filarmonica, zou gaan leiden. Ondanks dat Bartolomé Pérez Casas tot een van de aanhangers van de republikeinen werd gerekend, viel de keuze op hem en kon hij op 7 maart 1943 de leiding van het 176 leden tellende orkest opnieuw op zich nemen. Nog in dat zelfde jaar werd hij benoemd tot hoogleraar aan het conservatorium van Madrid en werd zijn zeventigste verjaardag op 29 januari 1943 gevierd met een huldigingsconcert in het Theatro Caldéron in de hoofdstad.
Bij zijn afscheid als dirigent van het Orquestra Filarmonica in februari 1945 werd hem de eretitel van “Director-Fundador Honorario” toegekend als erkentelijkheid voor het feit dat hij met het orkest vanaf de oprichting tot zijn afscheid 886 concerten had gegeven. Vanwege zijn grote verdiensten voor de muziek in het algemeen en zijn ondersteuning van Spaanse componisten in het bijzonder was hij van 1949 tot aan zijn benoemd tot Comisario General de la Música bij het ministerie van onderwijs. Als hoogste eerbetoon werden hem in 1952 de versierselen behorend bij het grootkruis in de Orde van Alfonso X, de Wijze, omgehangen; een onderscheiding die uitsluitend wordt toegekend aan personen die zich op uitzonderlijke wijze verdienstelijk hebben gemaakt voor de wetenschap, de cultuur of het onderwijs.
Door een – in wit marmer uitgevoerd – standbeeld van deze grote musicus, dat in 2015 is geplaatst op de rotonde, waarop een naar hem genoemde straat uitkomt, houdt zijn geboortestad Lorca in de provincie Murcia de herinnering aan Bartolomé Pérez Casas levend.
George Reuchlin, mei 2020