Home » J. P. Laro

J. P. Laro

(geboren op 19 maart 1927 te Breda –overleden op 6 september 1992 te Boppard)

Dat Johannes Petrus Laro, zoals de doopnamen van Joop Laro officieel luidden, het zou brengen tot de hoogste baas van de militaire muziek in Nederland en tot een internationaal erkend en geëerd kenner van de Harmonie- en fanfaremuziek zou uitgroeien, hoeft geen verwondering te wekken, want in het ouderlijk huis van Joop was muziek niet weg te denken. Grootvader Laro was reeds muzikant in het leger geweest en vader Arnoldus Martinus Laro, die overigens door zijn vrienden ‘Boud’ genoemd werd, had eveneens voor een muzikale carrière gekozen en was bassist geworden bij de Stafmuziek van het 6de Regiment Infanterie in Breda. Ook was hij violist en speelde in de strijkersgroep mee als de muziek van het 6de in symfoniebezetting optrad. Voor moeder Cato (Catharina Hendrica) Laro – Bekker speelde muziek een minder belangrijke rol maar zij was wel een enthousiaste ondersteuning voor haar man. Joop was de jongste van het vijf kinderen tellende gezin, dat uit drie jongens en twee meisjes bestond.

Jeugd Breda zou altijd een belangrijke rol in het leven van Joop Laro blijven spelen. In die stad werd hij op 19 maart 1927 geboren toen het gezin aan het Kloosterplein woonde, waar overigens meerdere muzikanten van de kapel van het 6e Regiment woonden. Vijf jaar later verhuisde het gezin Laro naar de Van Duyvenvoordestraat in Ginneken. Al als kleine jongen van 6 jaar mocht Joop af en toe met zijn vader mee, als deze naar de in 1896 gebouwde Chassékazerne in Breda ging om onder leiding van Louis de Morée met de kapel te oefenen en nieuwe composities in te studeren. Het korps bestond uit 28 muzikanten en er liepen slechts één of twee tamboers voorop. Joop Laro herinnerde zich later: Vooral het wegbrengen ’s morgens en het ophalen ’s middags van de “troep” was erg populair bij de Bredanaars. Vele ouderen zullen zich dat nog wel herinneren. Menigeen stond dan ’s middags te wachten bij de kogelvanger in het Mastbos of bij het Cadettenkamp om voor of naast de Stafmuziek mee te lopen of te fietsen op de terugweg naar de kazerne. Indertijd, ik was toen zo’n jaar of zes oud, kreeg ik les op een kleine trom van de zeer bekende Janus Voeten, slagwerker bij het Zesde. Op het trottoir, naast het orkest lopend, sloeg ik alle dienstmarsen feilloos mee. Wat een geluk dat zowel de toenmalige kapelmeester Louis de Morée, als ook later zijn opvolger A.C. van Leeuwen, dat goed vonden. Erg populair waren ook de regelmatige terugkerende concerten op de kiosk op de Grote Markt te Breda, tegenover het stadhuis, terwijl ook op de kiosk op de Markt van Ginneken (toen nog een zelfstandige gemeente) geconcerteerd werd. De terrasjes zaten dan overvol en men kon over de hoofden lopen. Het was muisstil tijdens de muziekuitvoering en anders was er ook nog wel de politie om pratende mensen tot stilte te manen. Natuurlijk werd het concert afgesloten met de Manoeuvremars van Stenz, de defileermars van het Zesde. 1)

Op zevenjarige leeftijd werd het ernst met de muziek en kreeg Joop de eerste pianolessen. Gaandeweg had de muziek hem meer en meer in zijn greep gekregen hetgeen er toe leidde dat Joop op zeventienjarige leeftijd in 1944 op het Koninklijk Conservatorium te ’s-Gravenhage werd toegelaten. Op het conservatorium bekwaamde Joop Laro zich in het spelen van de klarinet als hoofdvak en de piano als bijvak. Na het behalen van het diploma orkestspel en C1, studeerde hij door voor het directie-diploma, een opleiding tot dirigent. Daarbij had hij als leermeesters de professoren Hendrik Andriessen en Bernet Kempers, alsmede, Henri Geraerdts, Martinus Lürsen en Rocus van Yperen.

De capitulatie van Nederland op 15 mei 1940 betekende tevens het einde van de militaire muziek. Ook vader Laro was daarvan een slachtoffer, maar hij kon weer aan de slag nadat hem in 1941 aangeboden was om onder-kapelmeester te worden bij de kapel van de Haagsche Politie, waar ook vele muzikanten van de inmiddels ontbonden Koninklijke Militaire Kapel een nieuw muzikaal onderdak hadden gevonden. Die aanstelling was niet onomstreden, want ook de muzikanten moesten de normale politiediensten vervullen, waarbij de politie van den Haag de bevelen van de Duitse bezetters diende uit te voeren. Voor vele muzikanten en andere beoefenaars van kunst – maar vooral voor die muzikanten, die in de Nederlandse krijgsmacht gediend hadden – was het een pijnlijke beslissing om zich aan te moeten sluiten bij de door de Nazi’s ingestelde Kultuurkamer, maar hoe moest er anders brood op de plank komen? Aanvankelijk had vader Laro nog overwogen of hij niet de voorkeur zou geven aan een aanstelling in Amsterdam, maar de uiteindelijke keuze was toch op Den Haag gevallen en verhuisde het gezin Laro naar Scheveningen.

De Tweede Wereldoorlog heeft ook verder een belangrijke invloed op het gezinsleven van de familie Laro uitgeoefend, want na ruim een jaar in Scheveningen gewoond te hebben, moest het gezin in 1942 op last van de Duitse bezetter verhuizen omdat Scheveningen tot Sperrgebiet verklaard was in verband met de inrichting van de Atlantikwall als een verdedigingslinie tegen een mogelijke invasie van de geallieerden. Samen met nog 13.000 andere verdreven bewoners van Scheveningen en Den Haag moest het gezin Laro naar nieuwe woonruimte zoeken, die gevonden werd in het Bezuidenhout.

Joop was inmiddels aangenomen als leerling van het Haags conservatorium, maar moest zijn lessen onderbreken toen de Duitsers op jacht gingen naar jonge mannen, die als dwangarbeiders weggevoerd werden. Om deze dans te ontspringen werd naar een onderduikadres gezocht dat voor Joop gevonden werd in een tuinderij te Leidschendam. Bijna aan het einde van de oorlog sloeg het noodlot echter pas hard toe toen op 3 maart 1945 Britse bommenwerpers richting ’s-Gravenhage gedirigeerd werden om de lanceerinrichtingen voor V-2 raketten te vernietigen, die de Duitsers in het Haagse bos hadden opgesteld. Door onnauwkeurigheid van de Royal Air Force kwam echter het merendeel van de bommen in de woonwijk Bezuidenhout terecht. Een groot deel van het Bezuidenhout veranderde in een hels brandende inferno, waarbij tenminste 550 mensen het leven verloren, waaronder de dichter-zanger J.H.Speenhof. Gelukkig bleef het gezin Laro gespaard. Na het klinken van het luchtalarm hadden alle leden tijdig een veilige schuilplaats kunnen vinden, maar hun huis werd zo zwaar getroffen, dat alleen een geblakerde buitenmuur overeind bleef. Een journalist beschreef het bombardement op het Bezuidenhout met de volgende woorden: Om 08.56 uur ging het luchtalarm voor de derde keer, maar veel mensen zeiden dat zij daar geen acht op sloegen toen ze de bommenwerpers zagen naderen. De mensen waren er aan gewend om grote aantallen bommenwerpers te zien die over Den Haag vlogen. Die vlogen vanuit Engeland naar Duitsland of weer terug naar Engeland. Men was alleen bang voor de jachtvliegtuigen die V-2 doelen in het Haagse Bos aanvielen. Wel viel het de mensen op dat ditmaal de bommenwerpers veel lager vlogen dan andere keren. Één ooggetuige keek pas op toen zij geroep hoorde. Terwijl ze omhoog keek, hoorde zij een onheilspellend gefluit en zei: “Ik kreeg geen enkele tijd om te kijken, want in een fractie van een seconde vlogen puin en bomscherven om mij heen, dreunde de bodem van een aantal explosies en verduisterde vrijwel direkt een roetzwat scherm de gehele straat.”2) Na het bombardement op het Bezuidenhout kon de familie Laro nieuwe woonruimte vinden aan het Stuyvesantplein, waar vader en moeder Laro ook na de oorlog konden blijven wonen.

Muzikant en Militair Nog tijdens zijn muziekstudie meldde de 18-jarige Joop Laro zich in 1945 bij de Alexanderkazerne te Den Haag om gekeurd te worden om als klarinettist, violist en pianist als eerste na-oorlogse militair-muzikant geplaatst te worden bij de Marinierskapel der Koninklijke Marine onder leiding van Gijsbert Nieuwland. In een schrijven van 1 augustus 1945 aan de Minister van Oorlog over de oprichting van de Marinierskapel wordt over de aanstelling van Joop Laro als Marinier der 1ste klasse vermeld: “Ten aanzien van den burger J.P. Laro, die nog minderjarig is, wordt een bewijs van toestemming van den vader hierbij overlegd.” Als muzikant bij de Marinierskapel schreef hij in 1948 de ‘Niwinmars’ , die op 17 oktober 1949 als eerste na-oorlogse opname op een 78-toeren grammofoonplaat op de markt gebracht werd. 3) In 1949 volgde de mars ‘Qua patet orbis’ die nog dat zelfde jaar door generaal-majoor M.R. de Bruyne namens het Korps Mariniers in ontvangst genomen werd. Veel steun heeft Joop bij het schrijven van zijn composities van zijn vader gekregen, die alle partituren met de hand heeft uitgeschreven. De muziek verbond hem ook met zijn 10 jaar oudere broer, Antonius Gerardus (Ton), van wie Joop zei dat hij de betere kenner van de muziek was. Ton was hoofd van de katholieke lagere school in Bergschenhoek, speelde orgel en leidde de koorzang op Christelijke feestdagen. Met broer Ton kon Joop graag over muziek discussiëren en zijn adviezen bij het tot stand komen van de ‘Inspectiemars’ werden dankbaar door Joop in de compositie verwerkt.

Bij de Mariniers openbaarde zich niet alleen Joop zijn scheppend muzikaal talent, maar ook bekroonde hij zijn ontloken liefde voor Martha Hofland door met haar op 28 december 1950 in het huwelijk te treden; een huwelijk dat op 19 april 1951 kerkelijk bevestigd werd. Zij kregen een zoon, Arno, die op 16 oktober 1952 geboren werd. Het werd een langdurige gelukkige verbintenis, waarvan hun gemeenschappelijke hobby om de plaatjes ‘Liefde is…’ te sparen die in het Dagblad De Telegraaf gepubliceerd werden, als een uiting gezien mag worden. Op familiedagen, Pasen en Kerstmis werden familieleden uitgenodigd. De verjaardagen van Joop op 19 maart en die van Martha op 22 maart werden op één dag gemeenschappelijk gevierd; omringd door vrienden en familieleden. Zo0n Arno is maar gedeeltelijk in de voetsporen van zijn vader en grootvader getreden. Hij speelde verdienstelijk piano; voornamelijk op bruiloften en partijen. Ook gaf hij les en heeft een muziekwerk gecomponeerd. Het plotseling overlijden van Arno op 9 september 1990 is een zwarte schaduw gebleven in het hechte familieleven van Joop en Martha.

Tot 1952 zou Joop bij de mariniers blijven. In dat jaar ronde hij zijn studie ‘Directie’ aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag af, daarbij was een van de juryleden, de reeds tijdens zijn leven legendarisch geworden inspecteur der militaire muziek en oud-dirigent van de Koninklijke Militaire Kapel, de musicoloog Dr. C.L. Walther Boer. Met behalen van het diploma directie kregen de eerder met een vooruitziende blik door Louis de Morée gesproken woorden: “Je zult ’t nog ver brengen, jongeman.” profetische betekenis.

Na de afronding van zijn directie-studie werd Joop nog in dat zelfde jaar geplaatst als onder-kapelmeester bij de Luchtmachtkapel; een functie die hij slechts drie maanden heeft vervuld om daarna – in 1953 – te promoveren tot kapelmeester en dirigent van de Stafmuziek van het Regiment Johan Willem Friso, die in Assen gelegerd was. Joop Laro heeft tijdens zijn twaalfjarig verblijf in de Drentse hoofdstad niet alleen de Johan Willem Friso Kapel tot een internationaal muzikaal niveau gebracht maar ook een nadrukkelijk stempel gedrukt op het gehele culturele leven. Hij begeleidde vele instrumentale en vocale solisten en trad met de Johan Willem Friso Kapel samen met het Asser Mannenkoor op. Joop Laro leefde niet alleen voor de militaire muziek, maar had een veelzijdige muzikale belangstelling. Men zou kunnen zeggen dat Joop een muzikale omnivoor was. Vooral de operette muziek had een warm plekje in zijn grote muzikale hart. Toen in 1959 herdacht werd dat Assen in 1809 van koning Lodewijk Napoléon stadsrechten had gekregen en tussen 1258 en 1260 het Cistercienserklooster ‘Maria in Campis’ van Coevorden naar Assen was verplaatst, werd Joop Laro belast met de algehele muzikale leiding van het speciaal voor deze gelegenheid geschreven muzikaal theaterstuk ‘Maria in Campis’. Voor deze gelegenheid was een toneelgroep samengesteld die bestond uit leden van verschillende toneelverenigingen, die aangesloten waren bij het Drentse Rederijkers Verbond. De première van ‘Maria in Campis’ werd door de meer dan vijfduizend bezoekers positief gewaardeerd, ondanks dat er ook enkele schoonheidsfoutjes te bespeuren waren. Zo was de herder vergeten zijn bril af te zetten en liep een kelner over het toneelpodium in plaats van achter de coulissen. Zijn Drentse tijd is voor Joop Laro een vruchtbare periode geweest, waarin hij de ‘Inspectiemars van de Koninklijke Landmacht’, de ‘Mars van het Eerste Legercorps’, de ‘Mars van de 1e Divisie “7 december”’ en ‘Nulli Cedo‘ heeft geschreven. Ook werden door de platenmaatschappij Decca de eerste ‘singles’ met de Johan Willem Friso Kapel onder leiding van kapitein-directeur Joop Laro geproduceerd, waaronder een opname met het koor van de Koninklijke daarop de door hem gecomponeerde ‘Mars van her Eerste Legercorps’. Zijn Marechaussee (1959) met composities ‘Mars van de 4e Divisie’ en ‘Nulli Cedo’ verschenen een jaar later op de plaat (1960) onder het label RCA

Qua patet Musica De reeds in Assen tot kapitein bevorderde Joop Laro verliet in 1964 de Drentse hoofdstad om op 1 juni in Rotterdam het dirigeerstokje van de kapitein der Mariniers Henk C. van Lijnschooten over te nemen en daarmede de leiding over de Marinierskapel der Koninklijke Marine. Ook Jan Schaap (1928 – 2014), de dirigent van Verkades Harmonie, had naar die functie gesolliciteerd. Schaap, die aan het Conservatorium Madrid onder leiding van de componist en beroemde dirigent Igor Markevitsj directie had gestudeerd gooide muzikaal hoge ogen. Toch viel de uiteindelijke keuze op Joop Laro waarbij mede bepalend was dat Laro reeds grote ervaring had opgebouwd in het leiden van militaire orkesten en over goede contacten beschikte.

In de Maasstad kon Laro de oogst binnenhalen van hetgeen hij muzikaal in Assen gezaaid en tot kiemen gebracht had. Maar bij het begin van zijn dirigentschap liep hij wel tegen het probleem aan dat de oudere leden van de kapel Joop Laro nog steeds beschouwden als één van hen omdat hij zes jaar lang als klarinettist in de Marinierskapel gespeeld had. Herman Freijsen, die al voor de oorlog als fluitist en piccolospeler aan de Stafmuziek van de Marine verbonden was geweest, liet over Joop Laro optekenen: “Joop Laro, de derde dirigent, was wel goed maar hij kwam uit de kapel zelf en had wat moeite om het zakie bij elkaar te houden. Ik kende hem van vroeger uit Breda. Hij woonde achter mij op het Plein. Iemand van buiten komt met nieuwigheden; dat geeft respect.” 4)

Laro heeft met zorg het eigen karakter van de Marinierskapel, dat onder Gijsbert Nieuwland en Henk van Lijnschooten was opgebouwd, behouden. Bewust heeft hij zich gedistancieerd van de muzikale stijl van de kapel van de Koninklijke Luchtmacht, die – met Glen Miller als voorbeeld – tijdens concerten meer bigband muziek en swing ten gehore brengt. Tijdens een interview met Jan Meijer van het ‘Vrije Volk’ schudt Joop het hoofd. Hij geeft toe dat de Marine wat meer gebonden is aan tradities. De pas van de marinier is vanouds wat martiaal en statiger. Marcheert de kapel voorop dan moet het tempo van de muziek wat gedrukt worden. In tegenstelling tot de landmacht, waarbij de marsen met een tempo van 120 passen per minuut gespeeld worden, houdt de Marinierskapel een tempo aan van 112 passen per minuut. Het martiale karakter van de muziek van de kapel wordt ook benadrukt door een krachtig en duidelijk geaccentueerd slotaccoord. “Geen KMK-slot” placht Laro zijn muzikanten op het hart te drukken. Ook overigens heeft Laro de puntjes op de i gezet. Zeker toen op de dubbel LP ‘Nederlandse Militairen Marsen’ de ‘Huldiginsmars 1923’ van Dr. Walther Boer werd opgenomen. Wetende dat deze nestor van de militaire muziek nauwgezet zou controleren of het juiste tempo wel was aangehouden. Zoals verwacht gebeurde dat toen de dubbel LP aan Walther Boer werd aangeboden. De LP werd onmiddellijk op de platenspeler gelegd en aandachtig luisterde Walther Boer naar zijn ‘Huldigingsmars’. “De mars wordt te langzaam gespeeld” zo luidde het commentaar van Walther Boer. Daarop werd de metronoom er bij gehaald, waarna Walther Boer moest erkennen dat zijn ‘Huldigingsmars’ precies in het juiste tempo gespeeld was. Toch ging er ook wel eens iets mis. Laro kon dan moeilijk met eigen fouten omgaan. Als er iets niet klopte kon hij boos weglopen. Als tijdens een uitvoering of opname een foute toon getroffen werd of Laro zich in de partituur vergiste, was er gelukkig de concertmeester, Gert Buitenhuis, die met een stevige trap tegen ‘de bok’ Laro kon waarschuwen. Gert Buitenhuis was na een open sollicitatie in 1961 – nog in de periode dat Henk van Lijnschoten dirigent van de Marinierskapel was – aangenomen en kreeg direct als plaatsvervangend concertmeester en tweede solo-klarinettist op de bes-klarinet een vaste plaats in de kapel. Als pianist maakte hij deel uit van het strijkje van de Marinierskapel. Omdat Buitenhuis vele arrangementen voor zijn rekening genomen had en over een absoluut gehoor beschikte was hij met zijn gevoel voor ordening en perfectie de juiste concertmeester voor Laro, die een goede manager was en wiens kwaliteiten vooral op organitorisch gebied lagen. Laro was daarbij ambitieus en bezat een groot netwerk, waarvan hij – ook voor de Marinierskapel – een goed gebruik wist te maken.

Een aantal muzikanten, die onder Joop Laro gespeeld hebben, waaronder de klarinettist en violist Ben van de Waarsenburg, herinneren zich nog dat Joop bij het begin van de repetities last kon hebben van een ochtendhumeur en knorrig uit de hoek kon komen. Zodra echter de eerste koffie gedronken was en een verse sigaar uit de koker gehaald was, klaarde zijn humeur op, Zo kenden velen Joop Laro als een charmante causeur, die met humor zijn orkest en publiek in zijn muzikale ban kon brengen. Deze twee gezichten van Laro heeft Chris van de Burgh als karikaturen schitterend uitgebeeld. Chris van de Burgh was aanvankelijk trombonist in de Marinierskapel totdat hij in Nieuw Guinea met tbc besmet raakte en geen blaasinstrument meer kon bespelen. Toch wilde hij lid blijven van de Marinierskapel en wist het – met taai doorzettingsvermogen en veelvuldig oefenen op de contrabas – zo ver te brengen dat hij een volwaardige plaats als contrabassist in de kapel kon behouden.

Met Philips/Phonogram was reeds onder van Lijnschooten een contract afgesloten en werden meerdere grammofoonplaten op de markt gebracht. De eerste LP’s die met de Marinierskapel onder leiding van Joop Laro in 1965 werden uitgebracht waren: ‘Jubileum Parade’ en `Continental Marches’ . In dat zelfde jaar was Laro bevorderd tot Majoor der Mariniers.

Een speciale ode werd aan Rotterdam gebracht met de LP “Juich Rotterdam”. Daarop is een feestconcert opgenomen, dat in 1968 door de Marinierskapel gegeven werd ter ere van de ingebruikname van de Rotterdamse Metro. Niet wars van een snel en goedkoop succesje had Laro zijn eerder gecomponeerde BNMO-mars van stal gehaald en – nadat hij het muziekstuk in een nieuw jasje had gestoken – als een speciaal voor die gelegenheid gecomponeerde ‘Metromars’ gepresenteerd. M. van Henegouwen heeft voor de Metromars de liedtekst ‘Juich Rotterdam’ geschreven. Natuurlijk mocht deze Metromars niet op de grammofoonplaat ontbreken. De LP is een verzameling van aan de havenstad gewijde marsen, waaronder ‘Qua Patet Orbis’ van Laro en de ‘Koopvaardijmars’ van H. de Groot met tekst van W.S.B. Klooster. De Marinierskapel werd bij dit feestconcert ondersteund door het RET-mannenkoor en het Rotterdamse Politiekoor ‘Hermandad’ onder leiding van Piet Struik.

De Brabander Joop Laro was door de Rotterdammers als ‘eigen’ in hun midden en in hun hart gesloten. Radio Rijnmond wijdde een hele uitzending aan Joop Laro tijdens het programma ‘De omgevallen platenkast’. Op de woensdagavonden was hij menigmaal te gast in restaurant ‘Boris’ aan de Diergaardesingel waar in het sousterrain ‘life’ Hongaarse muziek gespeeld werd. Bij het opzwepende getokkel op de cymbaal en de melancholieke weeklagende klanken van de viool van de primasch kon het gebeuren dat Joop plotseling zijn mes en vork neerlegde, zijn zigeunerbraten vergat, zijn glas Egri Bikaver liet staan, van tafel opstond om zich aan de piano te zetten en tot ver na de officiële sluitingstijd – met de zigeunerkapel -zich geheel over te geven aan de muziek.

Het waren echter niet alleen marsen die Joop Laro met zijn Marinierskapel op de plaat liet zetten. De muzikale vleugels werden verder uitgeslagen dan alleen de militaire muziek. Zo was de in 1968 opgenomen LP “When the Swing comes marching in” baanbrekend. Bij die LP heeft de Marinierskapel samen met de Dutch Swing College Band op speelse wijze aangetoond hoe klassieke militaire muziek en jazzmuziek op arrangementen van Pi Scheffer zo samengevoegd kunnen worden tot een swingende eenheid, dat de leider van de Dutch Swing College, Peter Schilperoort, enthousiast uitriep: “Dat swingt als een neushoorn!” 5) Nu staat dat schijnbaar logge dier niet bekend als gracieus bewegelijk, maar de uitdrukking “dat swingt als een neushoorn” was voor Peter Schilperoort zijn verwoording voor het summum van swing.

In 1971 volgde een LP, waarbij de vier grote militaire orkesten (de Marinierskapel, de Koninklijke Militaire Kapel, de Johan Willem Friso Kapel en de Kapel van de Koninklijke Luchtmacht) gezamenlijk op de Latijns Amerikaanse toer gingen. Dat deed de Marinierskapel in 1974 nog eens dunnetjes over door samen met ‘Malando and his Tango Orchestra’ de LP ‘Going Latin together’ uit te brengen. Een gouden plaat heeft de Marinierskapel nooit in ontvangst mogen nemen. Het genre muziek dat de Marinierskapel heeft voortgebracht heeft de top 40 nooit gehaald, maar dat het totaal van de verkochte platen in 1969 de twee en een half miljoen heeft overtroffen, was voor Phonogram wel de aanleiding om de Marinierskapel te onderscheiden met de ‘Gouden Tulp”, die op 21 mei 1969 feestelijk overhandigd werd. Daarbij kregen alle leden van de kapel een electrisch scheerapparaat, maar Joop Laro kreeg als dirigent een fonkel nieuwe kleurentelevisie, wat bij sommige leden van de kapel kwaad bloed gezet heeft.

Dat Laro niet wars was om zijn nek uit te steken en zich als grensverleggende pleitbezorger van de militaire muziek te presenteren, was ook aan de orde toen de reserve Eerste luitenant der huzaren, George Reuchlin, zich in het voorjaar van 1975 bij de Nieuwe of Littéraire Societeit ‘De Witte’ aan het Plein in Den Haag meldde met het verzoek om majoor Joop Laro te mogen spreken. Reuchlin wilde Laro zijn plan voorleggen om – omdat aan de Taptoe te Delft een einde was gekomen – een LP uit te brengen met marsen van de Nederlandse krijgsmachtonderdelen. Over een glas port en genietend van een dampende grand Corona ‘hecho a mano’ luisterde Laro aandachtig naar de hem voorgelegde plannen. Zijn interesse was gewekt en enthousiast begonnen Reuchlin en Laro de opzet van een dubbel LP ‘Nederlandse Militaire Marsen’ verder uit te werken. Nog even dreigde er een kink in de kabel te komen, omdat Philips/Phonogram – bij wie de Marinierskapel onder contract stond – haar medewerking moest verlenen. Met de woorden van de bij Philips verantwoordelijke producente, Riene Geveke;: “Er zijn maar twee idioten die zo een plaat zouden willen kopen.” leek het project gestorven. De enige mogelijkheid om toch de dubbel LP ‘Nederlandse Militaire Marsen’ te produceren was om Philips/Phonogram een opdracht voor een loonpersing te geven, die dan wel uit particuliere middelen bekostigd zou moeten worden. In plaats van dat er maar twee idioten de dubbel LP ‘Nederlandse Militiare Marsen’ hebben gekocht, bleek de dubbel LP zo een succes te zijn dat het tot een herpersing moest komen en uiteindelijk 1.500 albums verkocht werden. Ook op andere wijze toonde Joop Laro zich als een ware ambassadeur van de Nederlandse militaire muziek. Als International Vice President van de uit Engeland stammende International Military Music Society ondersteunde hij daadkrachtig het in 1981 door Frans van der Walle en John Kroes genomen initiatief om tot een Nederlandse afdeling van de International Military Music Society te komen. Het bleef niet alleen bij bemoedigende woorden maar Laro vatte ook daadwerkelijk de stier bij de hoorns en aanvaarde een jaar na de oprichting het adviseurschap van het bestuur van IMMS (Nederland) en werd kort daarna zelfs een actief lid van het bestuur. Daarbij heeft hij practisch geen enkele vergadering overgeslagen. Hij verzorgde voor het toen nog bescheiden aantal leden de eerste professionele presentatie over militaire muziek en opende deuren waardoor binnenlandse en buitenlandse muzikale militaire evenementen door de leden bijgewoond konden worden. Als erkenning voor de grote verdienste die Joop Laro voor de militaire muziek en de International Military Music Society heeft gehad, werd hij tot eerste Erelid van IMMS (Nederland) benoemd.

Zijn breder belangstelling voor de muziek in het algemeen, werd verder onderstreept door dat hij – in de tijd dat hij directeur-dirigent van de Marinierskapel was – in 1975 ook de directie over de Philips Harmonie op zich nam . Het beproefde concept zoals dat bij concerten van de Marinierskapel ontwikkeld was – waarbij voor het eerste deel van het concert klassieke werken op het programma stonden en na de pauze een show met lichte muziek aan het publiek gepresenteerd werd – introduceerde hij ook bij de Philips Harmonie en bracht zodoende het showelement in het repertoire van het bijna 60 muzikanten tellende Eindhovense bedrijfsorkest. Met de Philips Harmonie gaf Laro meerdere concerten in het binnen- en buitenland en oogstte roem op internationale concoursen. In juni 1976 behaalde de Philips Harmonie in het Franse Vichy een welverdiende tweede prijs. Na zijn benoeming tot Inspecteur Militaire Muziek werd het combineren van zijn militaire taken en de directie van de Philips Harmonie een te zware belasting en moest Joop Laro in 1977 noodgedwongen het dirigeerstokje overdragen aan Pierre Kuijpers, de toenmalige tweede dirigent van de Koninklijke Militaire Kapel.

Op maandag 24 november 1975 werd op grootse wijze door Rotterdam afscheid genomen van Joop Laro. In de uitverkochte ‘Doelen’, waarbij alles dat in de Koninklijke Marine naam en rang had, aanwezig was, was een speciaal concert georganiseerd. Gerard van den Heuvel van het Rotterdamsch Nieuwsblad schreef daarover: ‘Met staande ovaties, veel bloemen en beste wensen heeft het Rotterdamse publiek afscheid genomen van de dirigent van de Marinierskapel, majoor J.P. Laro. De overvolle Doelenzaal hoorde voor de laatste maal de ‘Marche militaire Française’ van Saint Saens en de ‘Piet Hein rhapsodie’ van Van Anrooy, gedirigeerd op de inmiddels bekend geworden Laro-wijze, dus enigszins lakoniek, maar bovenal punctueel.’ Piet Struijk, dirigent van Rotterdamse koren, trad tijdens het afscheidsconcert niet alleen op als toelichter op de te spelen werken, maar leidde ook een door hem geschreven lied dat door koor en publiek werd meegezongen. De laatste regel van het refrein luidde: “Dank je” Joop Laro, je was een fijne muzikant! Geïnspireerd door een uitspraak van Winston Chuchill tijdens de Tweede Wereldoorlog sprak Laro bij het overhandigen van het dirigeerstokje aan zijn opvolger Jaap Koops: “Succes is voor bloed, zweet en tranen te koop.” Sigaren en vorstelijke ontvangsten Is het mogelijk om over Joop Laro te schrijven zonder zijn liefde voor sigaren te vermelden? De journalist Henk Huygen van het Rotterdamsch Nieuwsblad ontkwam er in ieder geval niet aan. Ter gelegenheid van zijn afscheid van de Marinierskapel kopt de krant op 19 november 1975: ‘Dirigent Marinierskapel gaat afscheid nemen. Gulle lach en forse sigaar’. Ook in het verdere artikel wordt aandacht gegeven aan Laro’s liefde voor de sigaar: ‘Soms stapt hij ’s morgens om vijf uur al in de bus, op weg naar een festival waar dan ook in Europa. Om vijf over vijf steekt hij zijn eerste sigaar op, een La Paz Corona. De overste rookt de hele dag stug door “Kettingroker op doktersvoorschrift. Mijn toncillen zijn er uit gehaald en de keel-, neus- en orenarts zei: U moet flink sigaren roken. Daar houd ik mij aan.” lacht Laro. De dag besluit hij met een Schimmelpenninck bolknak, licht gematteerd. “Soms stap ik met een brandende sigaar in ’t hoofd mijn bed in. Dan heb je de poppen aan het dansen.” grinnikt de overste. “Helemaal feestelijk is natuurlijk een Balmoral Corona. Prachtige sigaar met de hand vervaardigd, maar wel duur.” Op reis in de bus waren niet alle leden van de kapel even gelukkig met de sigarenwalm van hun dirigent. Dat had tot gevolg dat besloten werd om voor elke reis twee bussen in te zetten; één bus voor de rokers en een tweede bus voor de niet rokers. Doch deze oplossing leed schipbreuk omdat uiteindelijk in de rokersbus slechts twee mannen overbleven; de sigaren rokende Joop Laro en zijn rechterhand en zijn latere opvolger Jaap Koops die niet roker was, maar verplicht naast Laro moest plaatsnemen opdat tijdens de busreis het komende concert doorgesproken kon worden. Ook tijdens de concertreis door de Verenigde Staten in 1982 leek een sigaar van Joop Laro een steen des aanstoots te zijn. Tijdens de rondreis langs de steden Atlanta, Baltimore, Boston, Chicago, New York, Philadelphia en De Ruyter (NY) bezocht de inmiddels tot Inspecteur Militaire Muziek benoemde kolonel Joop Laro de Marinierskapel. Toen hij met dampende sigaar in een van de drie reisbussen wilde stappen, sprak de chauffeur, een stevig uit de kluiten gewassen neger, op een gebiedende toon, die geen tegenspraak duldde: “Out!” Met brandende sigaar kwam Joop de bus niet in. Joop moet wel even geslikt hebben, maar wilde hij met de kapel meereizen dan moest de sigaar uit. Dat heeft Joop niet de rest van de tournee kunnen volhouden. Werd hem de abstinentie van zijn sigaar te machtig, dan sloop hij naar achteren in de bus en rookte op het toilet zijn corona.

Bij één gelegenheid had Joop’s gewoonte om voortdurend sigaren te roken een onverwachts positieve uitwerking. Dat was tijdens een internationaal vlootbezoek in het kader van de ‘Kieler Woche’ in de Duitse stad Kiel. Niet alleen was de Marinierskapel voor dit maritieme treffen uitgenodigd maar ook andere orkesten uit onder meer Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten behoorden tot de muzikale omlijsting. Op typisch Deutsch gründliche Weise was precies ingedeeld wanneer elk orkest kon repeteren in de enorme grote sporthal van Kiel. Toen de Marinierskapel door de Duitse organisatoren opgeroepen werd om eerder te repeteren dan op het schema vermeld stond, bleek dirigent Joop Laro onvindbaar. Men zocht vergeefs in kleedkamers, de kantine en andere ruimten van de grote sporthal, maar Laro bleef onvindbaar…. totdat Gert Buitenhuis op een van bovenste rijen van de hoge tribunes een kleine rookpluim zag opstijgen. Joop Laro was gevonden.

“Laro – hij rookt sigaren zo groot als de loop van een kanon – vuurt anecdotes op je af alsof het losse flodders zijn” schrijft Jan Heijmans in het Algemeen Dagblad van 17 augustus 1985 bij het laatste optreden van Joop Laro als algemen muzikale leider van de Taptoe te Breda. Daarbij verhaalt Joop Laro over zijn ervaringen met koningen, koninginnen en prinsen. “Koningin Juliana was dol op ‘Tulpen uit Amsterdam’, ‘Aan de Amsterdamse grachten’ en ‘Geef mij maar Amsterdam’. Ook Weense en Hongaarse muziek streelt haar oor. En als het wat plechtig moet zijn: ‘A toi la Gloire’. Prins Bernhard houdt het liever op Latijns-Amerikaanse muziek. Wij hebben nog gespeeld tijdens galabanketten die werden aangericht door Koningin Wilhelmina. Die kwam altijd vlak voor een diner de tafel inspecteren….! Hoorde je opeens: “Poes, poes…!” dan kwam Hare Majesteit met een kat achter haar aan door de paleisgang aanlopen. Het staatsbezoek van Koning Bhumibol van Thailand was me ook wat! Die is erg muzikaal! Speelt klarinet en saxofoon. Komt in Den Haag , inspecteert de erewacht, loopt langs onze kapel, komt ineens terug en gaat onze bezetting op z’n gemak staan bekijken. Koningin Juliana moest hem een duwtje in de rug geven en leidde hem verder langs de erewacht.” Ter gelegenheid van het staatsbezoek van Koning Bhumibol werd Laro benoemd tot Ridder in de Orde van de Witte Olifant van Thailand; een orde die hij altijd met trots op zijn brede en rijk gedecoreerde borst heeft gedragen. Maar een keer ging er iets mis. “Tijdens een optreden aan boord van de intussen verkochte kruiser ‘De Ruyter’ droeg ik de versierselen van de Thaise Orde van de Witte Olifant. Daar hoort een olifantje bij, maar dat had ik verloren. Klonk het opeens via de scheepsomroep: De Directeur van de Marinierskapel heeft zijn olifant verloren. Als iemand een olifant heeft gezien…!”

Taptoe Breda Toen in 1974 de laatste noten van de Taptoe op de Delftse Markt geklonken hadden, heeft kort de vrees geleefd dat dit – door vele duizenden toeschouwers bezochte – militaire muzikale evenement voor goed geschiedenis zou zijn. Was het nog mogelijk om een gemeente te vinden, die geschikt was om een zo groot evenement binnen haar grenzen te herbergen? En hoe zou een mogelijk hernieuwde opzet van de Taptoe er uit moeten zien? Bij de grotere steden was er nauwelijks tot geen politiek draagvlak om een puur militair evenement te organiseren. Alleen Emmeloord leek belangstelling te hebben, maar was een relatief onbekende kleine gemeente in de Noord-Oost Polder, die bovendien slecht met het openbaar vervoer bereikbaar was, een trekpleister voor liefhebbers van de militaire muziek, waaronder vele buitenlanders? Deze problemen en vragen lagen op het bureau van de in 1975 tot luitenant-kolonel, bevorderde Joop Laro, als kersvers Hoofd van het protocol van de landmachtstaf en Inspecteur Militaire Muziek. De laatste Taptoe Delft had onder zijn algemene leiding gestaan. Daarvoor was hij zes jaar lang de assistent-leider onder Rocus van Yperen geweest bij dat grote militaire muziekfestijn. Joop Laro kende dus het klappen van de zweep als geen ander. Het was hem duidelijk dat – zo hij de Taptoe nieuw leven in wilde blazen – het roer drastisch om zou moeten.

Een nieuwe Taptoe zou geen zuiver militair muzikaal evenement meer kunnen zijn. Het nieuwe concept was een groot muzikaal spektakel waarin vele militaire elementen behouden zouden blijven met een belangrijke deelname van militaire orkesten, maar dan afgewisseld met dans en show en deelname van burger fanfare- en harmonieorkesten. Ook in de organisatie moest Defensie plaats inruimen voor mede-bestuurders uit de burgerij. Op de algemene muzikale leiding bleef Joop Laro echter nadrukkelijk zijn stempel drukken. Met de ervaring die hij bij de Marinierskapel en bij de Philips Harmonie had opgedaan, wilde hij in 1976 op de Parade van het kasteel van Breda, waar de Koninklijke Militaire Academie gevestigd is, een wervelende show – gelardeerd met veel militaire muziek – opzetten onder de naam Nationale Taptoe Breda: De vraag bleef echter: Zou zo ’n nieuwe opzet bij het publiek aanslaan? In het voorwoord van het programmaboekje van de eerste Taptoe Breda, schreef de voorzitter van de Stichting Nationale Taptoe Breda: “De formule is wel wat gewijzigd; in plaats van een show waar alleen militaire korpsen aan deelnemen, zullen burger- en militaire muziekkorpsen elkaar afwisselen. Dat zal het wervelende karakter slechts ten goede komen. U zult een show zien met muziekuitingen van vandaag, door de esthetisch adviseur verweven met historische elementen en gebeurtenissen uit het verleden. Dat niet iedereen met de nieuwe opzet van de Taptoe in het begin tevreden was , was voorspelbaar. Zo was er een generaal die na een massaal nummer met bijna tweehonderd majorettes bij Joop Laro klaagde: “Ik ben hier gekomen om naar een taptoe te kijken en niet naar balletdames.” Verder herinnert Joop zich: “Elk jaar zijn er nog mensen die speciaal van te voren schrijven om de oude marsen te laten spelen. Ja, er zijn nog heel wat oude ‘marsgekken’. Je moet in je programma zorgen voor een goede spreiding en niet – zoals in 1973 – toen we allemaal opeens op de Latijns-Amerikaanse toer zaten. Ook moet je er rekening mee houden dat er geen banale muziek wordt gespeeld. Duke Elington is bijvoorbeeld niet banaal. Ditmaal sluiten wij aan op de Poolse dansgroep met een polonaise van Chopin. Er moet wel een beetje eenheid in zitten. 6) Dat het opzetten van een groot muzikaal evenement met militaire en burgerorkesten veel hoofdbrekens met zich meebrengt, heeft Joop Laro nooit van de wijs gebracht. Met tact, vindingrijkheid en doorzettingsvermogen moesten de repetities zo georganiseerd worden, dat ook de burgerorkesten, waarvan de muzikanten veelal amateurs waren met een reguliere werkkring, daaraan deel konden nemen. Een ander probleem waar tegen aan gelopen werd bij de programmering van de Taptoe, waaraan zowel burger- alsook militaire orkesten deelnemen, is dat vele burgerorkesten dirigenten hebben, die beroepsmuzikanten zijn in een militair orkest en daar dus node gemist kunnen worden bij een optreden op de Taptoe. Toch was het samengaan van burgerorkesten en militaire orkesten al van begin af aan een groot succes. Waarover Laro zelf verklaarde: “Het samengaan van de professionele muziek naast die van de amateurmusici, zowel dienstplichtigen als burgers is bijzonder, Zij staan schouder aan schouder op de Parade tijdens de finale. Ik heb weleens de indruk dat de amateurs dat leuker vinden dan de beroepsmuzikanten. De amateurs dragen nog jaren later uit dat zij naast hun professionele vakbroeders hebben mogen optreden. Dat doet mij toch wel wat.”7)

Tien jaar lang zou Joop Laro de muzikale leiding over Taptoe Breda behouden. Tien jaar lang stond hij in de regiekamer boven de Parade en volgde – met een Grand Corona tussen de lippen – met een adelaarsoog de verrichtingen van de muzikanten. Een journalist schreef over ‘Le Grand Maître’: ‘Zijn’ Taptoe draait: vanuit alle hoeken van de Parade kijkt hij naar de optredens: wat is er goed, wat is er fout. Goed is in elk geval de sigaar die hij rookt, de ene na de andere. Er bestaat geen Taptoe zonder Joop Laro, geen Joop Laro zonder Taptoe en geen Joop Laro zonder sigaar.8) Die sigaar was zo kenmerkend voor Joop Laro dat bij zijn binnentreden in de regiekamer spontaan op de melodie van de ‘Huzarenmars’ van Karels (‘Huzaren, huzaren, huzaren rood, wit, blauw…’) als welkom door de bij de regie betrokkenen gezongen werd: “Sigaren, sigaren, sigaren van Joop Laro…”

De laatste Taptoe waarbij Joop Laro op ‘de bok’ stond was in 1985. Onder het kopje ‘De laatste Taptoe van kolonel Joop Laro’ vermeldt het programmaboekje: Het moet eens gebeuren en het gebeurt dit jaar: De laatste Taptoe van kolonel Joop Laro….Toch gaat het gebeuren: volgend jaar 1 april loopt zijn verbintenis als Inspecteur Militaire Muziek af, het uniform gaat uit, méér vrije tijd, maar het aantal sigaren (La Paz groot en klein) zal niet toenemen, dat kan gewoon niet meer. Ten afscheid schreef de voorzitter van de Nationale Taptoe Breda, H. Vriens, in het programmaboekje 1986: “Kolonel Laro heeft de Taptoe Breda vanaf het eerste begin meegemaakt en heeft de Taptoe internationale status gegeven. Daarnaast is hij voor velen uit het bestuur een persoonlijke vriend geworden. Vandaar dat wij durven zeggen, Joop, hartelijk bedankt en kom nog vaak getuige zijn van wat je in Breda hebt opgebouwd.”

Een bijzondere erkenning voor de betekenis die Joop Laro heeft gehad voor de militaire muziek, was de toekenning van de Prins Mauritsmedaille op 22 augustus 1985. Deze onderscheiding is op 6 juli 1935 ingesteld door de Koninklijke Nederlandse Vereniging ‘Ons Leger’ en wordt toegekend aan personen of organisaties die ‘door loffelijke daden’ zich bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt voor de Krijgsmacht. Als veel en hoog gedecoreerde kolonel kwam in 1986 het einde van zijn militaire carrière, maar dat betekende geenszins afscheid van de muziek. De ervaring, contacten en kennis van alles wat met fanfare- en harmoniemuziek verbonden is, die Joop Laro in zijn werkzame leven had opgebouwd, maakten hem tot een veel gevraagde persoonlijkheid voor menige nationale en internationale organisatie. Als eerbewijs voor zijn oude leermeester trad hij als kolonel b.d. toe tot het `Comité van Aanbeveling voor het door de ‘Stichting Rocus van Yperen 50 jaar dirigent’ te organiseren jubileumconcert dat op 7 mei 1988 te Den Haag gegeven werd en door de jubilaris zelf gedirigeerd werd. Verder zij genoemd: het hoofdleraarschap muzikale directie aan het Brabants Conservatorium te Tilburg, het voorzitterschap van de internationale jury bij het Wereldmuziekconcours in Kerkrade, het voorzitterschap van de Bond van Orkestdirigenten en het voorzitterschap van de muziekbegeleidingscommissie van het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Het laatste deel van zijn leven werd Joop Laro tweemaal door een zwaar verlies getroffen. Op 37-jarige leeftijd overleed na een hartstilstand hun enige zoon Arno op 9 september 1990. Zijn vrouw Martha werd op 29 november 1989 getroffen door een beroerte, waarvan zij niet meer geheel herstelde en opgenomen moest worden in een verzorgingstehuis. De pijn van haar overlijden, op 30 december 2000, is Joop Laro bespaard gebleven want 6 september 1992 is hij in het Duitse Boppard am Rhein aan een hartstilstand overleden. Michel van Hulzen schreef over hem: “Joop Laro – de tinteling van een triangelklank in de ogen, een melodie om de verwonderde lippen, een geurige sigaar als een dirigeerstok tussen wijs- en middelvinger – is een muzikant in hart en nieren. Muziek ‘hoort’ hij waar anderen haar zelfs niet vermoeden; in de hoefslag van een paard, in de voetstap van een grenadier, in ’t ritselen van een espenblad… Hij is dirigent en componist, pianist en blazer. En daarbij; onvermoeibaar causeur, onmiskenbaar gourmet, onvervalst levenskunstenaar! 9)

  • Breda, tijdschrift van Bredanaars voor Bredanaars, uitgave No 20
  • Geschiedenis van Den Haag, Bombardement op het Bezuidenhout
  • Programma Nationale Taptoe ‘85
  • “Fluit”, 2017 – 4, Interview Herman Freijsen, Marion Schopman
  • Band loopt, Backstage verhalen uit de platenstudio, Ruud van Lieshout
  • Accent, nr. 33, 14 augustus 1976
  • Kolonel J.P. Laro nog niet toe aan zijn laatste taptoe
  • Programma nationale taptoe ’76 (Geef hem een glas rode port en een goeie sigaar)
  • LP Taptoe 1981 en LP Taptoe 1982
Werken voor harmonie orkest
  • 1948 Niwinmars
  • 1949 Qua Patet Orbis
  • 1950 Hollands Glorie (NTC-mars)
  • 1952 BLS-mars
  • 1952 Mars van het 1e Legerkorps
  • Inspectiemars van de Koninklijke Landmacht
  • Defileermars 7 December
  • Harba lorifa, mars
  • IGK (Inspecteur Generaal Krijgsmacht) mars
  • Mars de Infanterie
  • Mars van de 1e Divisie, 7 December
  • Mars van de 4e Divisie
  • Nulli Cedo
  • Sportclub, mars
  • Lijnbaan Mars
  • BNMO Mars / Metro Mars
  • Nationale Taptoe Hymne