Ondernemen



Voor mij betekent ondernemen creativiteit om zelfstandig en voor eigen risico (succesvol) met vermogen om te gaan. daarmede onderscheidt ondernemen zich van besturen. Een ondernemer moet ook bestuurder zijn want hij moet leiding geven, maar niet iedere bestuurder is ook ondernemer. Vele bestuurders van grote ondernemingen of instellingen zijn wel (goed betaalde) bestuurders, maar geen ondernemers. Zij leiden slechts hun organisatie die met geld van anderen gefinancierd is. Ik ben mijn carrière eind 1965 begonnen als medewerker op het secretariaat/juridische afdeling van het internationaal werkende maritime concern Phs. van Ommeren te Rotterdam. Als stafafdeling direct onder de Raad van Bestuur kreeg ik, als jongste jurist, een dagelijks blik op hoe van Ommeren bestuurd werd en hoe beslissingen genomen werden. Het was zowel op organisatorisch- als ook op juridisch gebied een interessante leerschool. Mijn directe chef, het hoofd van het secretariaat was wellicht een goed jurist, maar iemand die geen zelfstandige beslissingen durfde te nemen,.Daardoor werden veel zaken onnodig vertraagd en veel te veel heen en weer gepraat werd. De eerste tijd was mijn werk voor mij interessant .Ik deed praktijkervaring op en leerde hoe het burgerlijk- en handelsrecht in het dagelijkse commercile leven toepassing vond. Na twee jaar werden mijn werkzaamheden meer en meer routine. Ik voelde dat ik een beslissing moest nemen. Of volledig voor een juridische toekomst kiezen en advocaat worden, of mij in een meer commerciele richting ontwikkelen. Het werd het laatste toen mij de kans geboden werd om in dienst te komen bij het Schiedamse bedrijf Bingham, verhuurder van dekkleden, zeilmakerij en zonweringsbedrijf, dat aan de familie van Vollenhoven toebehoorde. Omdat Pieter door zijn huwelijk met prinses Margriet niet meer voor een directiefunctie bij Bingham in aanmerking kwam, werd door vader van Vollenhoven gezocht naar jongere mogelijke opvolgers, die naast zoon Willem Jan op den duur de leiding zouden kunnen overnemen. Daartoe had mijn collega stafmedewerker bij van Ommeren, Drs. Jan de Lavieter, als eerste de overstap naar Bingham genomen. Op zijn voorspraak kon ook ik daarna bij Bingham solliciteren en werd benoemd tot adjunct-directeur voor de afdeling zonwering. Het grootste deel van het vermogen van Bingham werd gevormd door de grote voorraad dekkleden die vooral in de haven verhuurd werden om stukgoed op de kade af re dekken en te beschermen tegen regen en sneeuw. Voor mij was het duidelijk dat Bingham op steeds dunner wordend ijs aan het schaatsen was. De container had in de transportwereld zijn intrede gedaan en daardoor werden dekkleden steeds minder gevraagd. Het bestand van dekkleden, dat nog tegen de verhuurwaarde op de balans stond, zou binnen afzienbare tijd niet meer waard zijn dan hetgeen een lompenboer er voor zou geven.

Na een gesprek met de huisbankier, die tevens de bankier van het Koninklijk Huis was, werd besloten dat er drastisch ingegrepen moest worden. Omdat vader van Vollenhoven, die wegens een slechte pensioenvoorziening bijna geheel afhankelijk was van zijn hetgeen door Bingham verdient werd, wilde van geen verkoop weten; laat staan een liquidatie. Door de huisbankier werder op aangedrongen om het Raadgevendbureau Berenschot in te schakelen. De conclusie van Berenschot was dat Bingham geen zelfstandige toekomst had. Het geluk wilde dat er twee grote ondernemingen wel belangstelling hadden om de activiteiten van Bingham voort te zetten. De Holland Amerika Lijn was geinteresseerd in de dekkleden en de zeilmakerij en het OGEM-concern had haar oog laten vallen op de afdeling zonwering. Het werd touwtrekken tussen de twee grote Rotterdamse ondernemingen wat de mogelijke verkoopprijs deed stijgen. Uiteindelijk kocht de Holland Amerika Lijn Bingham en verkocht – voor dezelfde prijs – de afdeling zonwering door aan de OGEM. Arie Lels, de onderhandelende directeur van de Holland Amerika Lijn had daarmede voor niets de afdeling dekkleden en zeilmaterij voor zijn rederij in handen gekregen. Vader van Vollenhoven ontving 4.000.000 gulden voor zijn aandelen voor Bingham en dat was het tienvoudige van wat Berenschot berekend had. Omdat ik bij alle onderhandelingen betrokken was en in het laatste stadium de onderhandelingen alleen had gevoerd, deed Berenschot mij het aanbod om bij het orgenisatieadviesbureau in dienst te komen. Helaas kon ik niet op het aanbod ingaan, omdat een onderdeel van de gehele verkooptransactie was, dat ik directeur van het zonweringsbedrijf zou blijven en zodoende binnen het OGEM-concern geincorporerd werd. Het was mijn wens dat het zonweringsbedrijf zou worden opgenomen in de verwarmings- en luchtbehandelingsdivisie van OGEM, Wolter & Dros. Zonwering is eigenlijk geen zonwering maar warmtewering en daarom sloot het zonweringsbedrijf naatloos aan bij de aircondition-activiteiten van Wolter & Dros. OGEM besliste echter anders en nam het zonweringsbedrijf op in de noodlijdende stalenramendivisie Braat.

Het gevolg was dat geen van de andere metalenramenfabrikanten verder nog zaken met het zonweringsbedrijf wilden doen. De concurrentie onder de metalenramenfabrikanten was hevig. Het werd voor mij trekken aan een dood paard. Ondanks de gedane toezeggingen besloot ik mijn functie als dircteur neer te leggen en maakte in 1972 alsnog de overstap naar het Raadgevendbureau Berenschot. In de drie jaren die ik bij Berenschot ben gebleven heb ik veel geleerd over management en financien. Vooral de opdrachten die ik onder de verantwoording van de bedrijfs-psychlogische afdeling heb vervuld, hebben mij veel geleerd over motivatie en verbetering van het arbeidsklimaat binnen organisaties. Uiteindelijk trok het daawerkelijk leidinggeven en het zelf ondernemen mij meer dan het advieswerk. Samen met drs. Hans Knottenbelt richtte ik in 1975 Custom Management, een bureau voor interim-management, op. Interim Management is mijn beroep gebleven zij het met wisselende partners. Na een breuk met Hans Knottenbelt aan wie ik mijn aandeel in Custom Management verkocht heb, richtte ik samen met dr. ir. Pim Dekker ‘Reuchlin, Dekker & Partners’ op. Het interim-managementbureau had veel weg van een duiventil; partners kwamen en gingen, maar de opdarchten bleven komen. Een spectaculaire opdracht was mijn interim-periode bij het financieel zinkende schip Afvalverwerking Rijnmond (AVR). Het heeft geen haar gescheeld of de AVR zou het eerste overheidsbedrijf geweest zijn dat failliet verklaard zou zijn geworden. De premier van Agt en de minister van financien Andriessen moesten er aan te pas komen om de reputatie van de overheid als absoluut financieel betrouwbare partner te redden. Na de redding van de AVR volgde er meerdere oodrachten in de afvalbranche. Een op carrière beluste officier van Justitie die het op milieucriminelen voorzien had, dacht dat hij door mij op de korrel te nemen, een grote slag kon slaan. Dat hij daarbij de plank totaal mis sleog, heeft hem niet belet om de publiciteit te benutten om datgene te bereiken, dat hij juridisch niet kon bereiken, Het feit dat ik ten onrechte door hem als milieumisdadiger ben afschilderd en via de pers aan de schandpaal ben genageld, leek het einde te zijn van mijn carrière als interim-manager. Voor potentiele opdrachtgevers was ik een besmette persoon en zakenpartners en vermeende vrienden keerden mij de rug toe. Even gloorde er nog hoop op een toch nog zonnige toekomst toen ik gevraagd werd om directeur te worden van het zich privatiserende Rotterdamse sport- en tentoonstellingscomplex Ahoy’. Een funktie waarbij ik mij als een vis in het water voelde. Door berichten over milieumisdrijven in de door de officier van Justitie gevoede pers, maakte een einde aan mijn directeurschap bij Ahoy’. Een neerbuigende lijn had zich in mijn carrière ingezet. De interim-managenent opdrachten werden kleiner en schaarser. Het feit dat ik na meer dan twintig jaar procederen tegen de Staat der Nederlanden uiteindelijk een forse schadevergoeding heb gekregen voor de reputatieschade die mij is aangedaan door de officier van Justitie, heeft mij van een totale ondergang gered. Het feit dat minder dan een handvol personen onvoorwaardelijk achter mij zijn blijven staan, heeft mij geholpen om de ongelijke strijd voor een redelijke schadevergoeding voor mijn gebroken carrère door te zetten, Daarbij zij genoemd Professor mr. Jan Leijten, Mr. ‘Minus’ Polak, Mr. Joop Nagtegaal en mijn partner in het bureau voor interim-management, Ir. Fred de Jong.